Lectionary Calendar
Friday, May 3rd, 2024
the Fifth Week after Easter
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Openbaring 3

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, OPENBARING 3

Hier hebben wij de drie overige brieven van Christus aan de gemeenten,

I. Aan Sardis, Revelation 3:1,

II. Aan Philadelphia, Revelation 3:7,

III. Aan Laodicea, Revelation 3:16.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, OPENBARING 3

Hier hebben wij de drie overige brieven van Christus aan de gemeenten,

I. Aan Sardis, Revelation 3:1,

II. Aan Philadelphia, Revelation 3:7,

III. Aan Laodicea, Revelation 3:16.

Verzen 1-6

Openbaring 3:1-6

I. De voorrede, ons aantonende:

1. Aan wie de brief gericht wordt: aan den engel der gemeente, die te Sardis is. Sardis was een oude stad van Lydië, aan den voet van den berg Tmolus. Men zegt dat zij de hoofdstad van dat deel van Azië was, en de eerste stad in dat deel der wereld, die door de prediking van Johannes bekeerd werd. Maar ook de eerste, die zich tegen het Christendom verzette en een van de eerste, die in bouwvallen herschapen werd en nog in puin ligt, zonder gemeente of enige bediening.

2. Door wie de boodschap gezonden werd, de Heere Jezus, die zich zelven hier noemt die de zeven Geesten Gods heeft en de zeven sterren, naar Revelation 1:4, waar gesproken wordt van de zeven Geesten, die voor den troon zijn.

A. Hij heeft de zeven Geesten, dat is, de Heilige Geest met al Zijn verscheidenheid van krachten, gaven en werkingen, want Hij is persoonlijk een, ofschoon verscheiden in openbaring. Hij wordt hier zevenvoudig genoemd naar het getal der gemeenten en der engelen van de gemeenten, om aan te tonen dat iedere dienaar en elke gemeente ene bedeling en mate van den Geest gegeven is om daarmee te arbeiden, een voorraad van geestelijken invloed voor dien dienaar of die gemeente, om hen door volharding en uitbreiding te verbeteren, welke mate des Geestes hun niet weer onttrokken wordt tenzij ze haar door misbruik of achteruitgang verbeuren. De gemeenten hebben, evenals de afzonderlijke gelovigen, haar geestelijken voorraad en fonds, en aangezien deze brief gericht werd aan een verachterenden dienaar en een verslappende gemeente, wordt hun zeer geschikt in herinnering gebracht dat Christus de zeven Geesten, dat is den Geest zonder mate en in volkomenheid, heeft, en dat zij zich tot Hem mogen wenden om Zijn werk in hen te verlevendigen.

B. Hij heeft de zeven sterren, de engelen der gemeenten, zij zijn door Hem geplaatst, en aan Hem verantwoording schuldig, hetgeen hen getrouw en ijverig maken moet. Hij heeft dienaren om te zenden, en geestelijke invloeden aan Zijne dienaren mede te delen tot welzijn van de gemeenten. De Heilige Geest werkt gewoonlijk door de dienaren, en hun dienst zal niet krachtig zijn zonder den Heiligen Geest, dezelfde goddelijke hand houdt beiden.

II. Den inhoud van den brief. Het is opmerkenswaardig, dat Christus in de overige brieven begint met het goede, dat in de gemeenten was, te prijzen en dan er toe overgaat om aan te tonen wat verkeerd was, maar in dezen en in dien aan Laodicea begint Hij met:

1. Ene bestraffing, en wel een zeer scherpe.

Ik weet uwe werken, dat gij den naam hebt dat gij leeft en gij zijt dood, Revelation 3:1. Huichelarij en een betreurenswaardig verval van den godsdienst zijn de zonden, waarvan deze gemeente beschuldigd wordt door Hem, die haar en haar werken volkomen kende.

A. Deze gemeente had een groten naam verkregen, een zeer eervollen naam, dien van een bloeiende gemeente zijn. Zij was beroemd om haar levenden en levenskrachtigen godsdienst, haar zuiverheid in de leer, haar enigheid onder de leden, haar overeenstemming in eredienst en ordelijkheid. Wij lezen niet dat er enige ongelukkige verdeeldheid in haar gevonden werd. Alle dingen schenen goed in orde te zijn, zover de mensen dat konden beoordelen.

B. Deze gemeente was niet in werkelijkheid wat zij heette te zijn. Zij had den naam van te leven, maar zij was dood, er was een gedaante van godzaligheid, maar de kracht was er niet, den naam dat zij leefde, maar niet het levensbeginsel. Indien er al geen totaal gemis van leven was, dan was er toch een grote dodigheid in hun zielen en in hun dienst, een grote dodigheid in hun dienaren en in de bediening, in hun gebed, in hun prediking, in hun wandel. En een grote dodigheid in de gemeente, in horen, in bidden, in omgang. Het weinigje leven, dat er nog was in zeker opzicht, lag op sterven, zieltogende.

2. Onze Heere geeft deze ontaarde gemeente den best-mogelijken raad. Wees wakende en versterk het overige, dat sterven zou, Revelation 3:2.

A. Hij raadt hen om wakende te zijn. De oorzaak van hun zondige dodigheid en hun verval was, dat zij hun waakzaamheid afgelegd hadden. Zodra wij ophouden waakzaam te zijn, verliezen wij grond, en daarom moeten wij terugkeren tot onze waakzaamheid, tegen de zonde, den Satan en al wat verwoestend is voor het leven en de kracht der godzaligheid.

B. Te versterken hetgeen overig was en sterven zou. Sommigen verstaan dit van de mensen, er waren enigen overgebleven, die hun oprechtheid bewaard hadden, maar zij liepen gevaar van met de overigen onder te gaan. Het is moeilijk voor ons zelven het leven en de kracht der godzaligheid te behouden, wanneer wij zien dat een algemene dodigheid en achteruitgang rondom ons de overhand verkrijgen. Ook kan het betrekking hebben op hun praktijken, want er volgt: Ik heb uwe werken niet vol gevonden voor God, Revelation 3:2. Er ontbreekt iets aan die werken, zíj zijn de schil maar missen den kern, er is een geraamte maar geen ziel, een schaduw maar geen lichaam. Het inwendige ontbreekt, de werken zijn hol en ledig, de gebeden zijn niet vervuld met heilige begeerten, de aalmoezen niet met ware weldadigheid, de rustdagen niet met ware toewijding der ziel aan God, er zijn geen inwendige genegenheden in overeenstemming met de uitwendige daden en uitdrukkingen. Welnu, overal waar de geest ontbreekt, kan de vorm niet lang blíjven bestaan.

C. Zij moeten zich hervatten. Gedenkt dan hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, Revelation 3:3. Zij moeten niet alleen gedenken wat zij ontvangen en gehoord hebben, welke boodschap zij van God ontvangen hadden, welke tekenen van Zijne barmhartigheid en genade jegens hen, welke leerredenen zij gehoord hadden-maar hoe zij het ontvangen en gehoord hadden, welke indrukken de barmhartigheden Gods in het begin op hun zielen gemaakt hadden, welke aandoeningen zij hadden voelen werken onder Zijn Woord en instellingen, de liefde van hun bruidsdagen, de vriendelijkheid van hun jeugd, hoe welkom het Evangelie en de genade Gods hun geweest waren toen zij die eerst ontvangen hadden. Waar is de zegen, waarvan zij toen gewaagden?

D. Zij moesten bewaren wat zij ontvangen hadden, opdat zij niet alles zouden verliezen, en zich bekeren, het in oprechtheid berouwen dat zij zoveel van het leven der godsvrucht verloren hadden en gevaar liepen er niets van over te houden. 3. Christus dringt Zijn raad aan met een vreeslijke bedreiging voor het geval, dat zij dien zouden verachten. Indien gij dan niet waakt, zo zal Ik over u komen als een dief, en gij zult niet weten op wat ure Ik over u komen zal, Revelation 3:3. Merk op:

A. Wanneer Christus de Zijnen verlaat met Zijn genadige tegenwoordigheid, komt Hij over hen in oordeel. En Zijn rechterlijke tegenwoordigheid zal zeer vreeslijk zijn voor hen, die Zijn genadige tegenwoordigheid verzondigd hebben.

B. Zijn rechterlijke nadering tot een dode, vervallen gemeente zal verrassend zijn. Haar dodigheid zal haar in valse gerustheid brengen, en wanneer die een toornig bezoek van Christus aan haar veroorzaakt, zal zij voorkomen dat zij Zijn komst bemerken en er zich op voorbereiden.

C. Zulk een komst van Christus zal haar verlies berokkenen, Hij zal komen als een dief, om haar te beroven van haar overgebleven blijdschap en barmhartigheden, niet ten onrechte, maar in gerechtigheid en rechtvaardigheid, om al het misbruik dat zij er van gemaakt heeft.

4. Onze gezegende Heere laat deze zondigende dienaren en gemeente niet geheel zonder troost en bemoediging. Temidden Zijner oordelen gedenkt Hij Zijner barmhartigheden. In Revelation 3:4 :

A. Vermeldt Hij eervol het getrouwe, maar kleine, overblijfsel in Sardis. Doch gij hebt enige weinige namen ook te Sardis, die hun klederen niet bevlekt hebben. Zij hadden niet ingewilligd met de toenemende verdorvenheid en bevlekking van den tijd en de plaats, waarin zij leefden. God let op ook het kleinste overblijfsel van degenen, die Hem verwachten, en hoe kleiner in aantal zij zijn, des te dierbaarder zijn zij in Zijn oog.

B. Hij geeft hun een zeer genadige belofte.

Zij zullen met Mij wandelen in witte klederen, overmits zij het waardig zijn, in de stola, de witte klederen van rechtvaardigmaking, en aanneming, en vertroosting, -of in de witte klederen van eer en heerlijkheid in de toekomende wereld. Zij zullen wandelen met Christus in de heerlijke dreven van het hemelse paradijs, en welke kostelijke omgang zal daar zijn tussen Christus en hen, die daar met Hem zullen mogen wandelen! Deze eer is het gevolg van hun oprechtheid, welke hun getrouwheid voor hen bereid heeft, en het is in Christus niet vreemd dat Hij hun die bewijst, ofschoon het geen wettelijke maar een evangelische waardigheid is, die hun hier gegeven wordt, geen verdienste maar genade. Zij, die hier met Christus wandelen in de reine klederen van werkelijke, praktische heiligheid en zich onbesmet bewaren van de wereld, zullen in de toekomende wereld met Christus wandelen in de witte klederen van eer en heerlijkheid, dat is de daarop volgende beloning.

III. Wij komen nu tot het slot van dezen brief, waarin wij, evenals vroeger, hebben:

1. Een grote beloning beloofd aan den overwinnenden Christen, Revelation 3:5, en deze komt zeer veel overeen met hetgeen reeds gezegd was. Die overwint, die zal bekleed worden met witte klederen. De reinheid der genade zal beloond worden met volmaakte reinheid der heerlijkheid. De heiligheid, wanneer zij volmaakt is, zal haar eigen beloning zijn, de heerlijkheid is de volmaking van de genade, het verschil is niet in soort maar in graad. Hier wordt een andere belofte bijgevoegd, die in dit geval zeer eigenaardig past: En Ik zal zijn naam geenszins uitdoen uit het boek des levens, en Ik zal zijn naam belijden voor Mijnen Vader en voor Zijne engelen, Revelation 3:5. Merk op:

A. Christus heeft een boek des levens, een naamrol van allen, die het eeuwige leven beërven zullen. Dat is:

a. Het boek der eeuwige uitverkiezing.

b. Het boek der gedachtenis van allen, die voor God geleefd en in boze tijden het leven en de kracht der godzaligheid bewaard hebben.

B. Christus zal de namen van Zijn uitverkorenen en getrouwen niet uit dit boek des levens uitdoen. De mensen kunnen opgeschreven zijn in de registers der gemeente, als gedoopten, als degenen die belijdenis afgelegd hebben, als bezittende een naam dat zij leven, en die naam kan uit die boeken uitgedaan worden, wanneer blijkt dat het slechts een naam was, een naam van leven maar zonder geestelijk leven. Dezulken verliezen dikwijls dien naam nog voor hun dood, zij worden door God overgegeven om zelf hun namen uit te doen door grove en openbare goddeloosheid. Maar de namen van hen, die overwinnen, zullen nooit uitgedaan worden.

C. Christus zal dat boek des levens overleggen, en de namen van de getrouwen, die daarin staan, belijden voor God en al de engelen. Hij zal dit doen als hun Rechter, wanneer de boeken zullen geopend worden, Hij zal het doen als hun Leidsman en Hoofd, die hen zegepralend ten hemel leidt, en hen Zijnen Vader voorstellen. Zie hier Mij en de kinderen, die Gij Mij gegeven hebt. Hoe groot zal deze eer en beloning zijn!

2. De oproeping tot algemene aandacht besluit deze boodschap. Elk woord van God vereist de aandacht der mensen, hetgeen soms schijnt meer bijzonder tot een bepaalde groep van mensen gericht te zijn, heeft toch altijd iets leerrijks en onderwijzends voor allen.

Verzen 1-6

Openbaring 3:1-6

I. De voorrede, ons aantonende:

1. Aan wie de brief gericht wordt: aan den engel der gemeente, die te Sardis is. Sardis was een oude stad van Lydië, aan den voet van den berg Tmolus. Men zegt dat zij de hoofdstad van dat deel van Azië was, en de eerste stad in dat deel der wereld, die door de prediking van Johannes bekeerd werd. Maar ook de eerste, die zich tegen het Christendom verzette en een van de eerste, die in bouwvallen herschapen werd en nog in puin ligt, zonder gemeente of enige bediening.

2. Door wie de boodschap gezonden werd, de Heere Jezus, die zich zelven hier noemt die de zeven Geesten Gods heeft en de zeven sterren, naar Revelation 1:4, waar gesproken wordt van de zeven Geesten, die voor den troon zijn.

A. Hij heeft de zeven Geesten, dat is, de Heilige Geest met al Zijn verscheidenheid van krachten, gaven en werkingen, want Hij is persoonlijk een, ofschoon verscheiden in openbaring. Hij wordt hier zevenvoudig genoemd naar het getal der gemeenten en der engelen van de gemeenten, om aan te tonen dat iedere dienaar en elke gemeente ene bedeling en mate van den Geest gegeven is om daarmee te arbeiden, een voorraad van geestelijken invloed voor dien dienaar of die gemeente, om hen door volharding en uitbreiding te verbeteren, welke mate des Geestes hun niet weer onttrokken wordt tenzij ze haar door misbruik of achteruitgang verbeuren. De gemeenten hebben, evenals de afzonderlijke gelovigen, haar geestelijken voorraad en fonds, en aangezien deze brief gericht werd aan een verachterenden dienaar en een verslappende gemeente, wordt hun zeer geschikt in herinnering gebracht dat Christus de zeven Geesten, dat is den Geest zonder mate en in volkomenheid, heeft, en dat zij zich tot Hem mogen wenden om Zijn werk in hen te verlevendigen.

B. Hij heeft de zeven sterren, de engelen der gemeenten, zij zijn door Hem geplaatst, en aan Hem verantwoording schuldig, hetgeen hen getrouw en ijverig maken moet. Hij heeft dienaren om te zenden, en geestelijke invloeden aan Zijne dienaren mede te delen tot welzijn van de gemeenten. De Heilige Geest werkt gewoonlijk door de dienaren, en hun dienst zal niet krachtig zijn zonder den Heiligen Geest, dezelfde goddelijke hand houdt beiden.

II. Den inhoud van den brief. Het is opmerkenswaardig, dat Christus in de overige brieven begint met het goede, dat in de gemeenten was, te prijzen en dan er toe overgaat om aan te tonen wat verkeerd was, maar in dezen en in dien aan Laodicea begint Hij met:

1. Ene bestraffing, en wel een zeer scherpe.

Ik weet uwe werken, dat gij den naam hebt dat gij leeft en gij zijt dood, Revelation 3:1. Huichelarij en een betreurenswaardig verval van den godsdienst zijn de zonden, waarvan deze gemeente beschuldigd wordt door Hem, die haar en haar werken volkomen kende.

A. Deze gemeente had een groten naam verkregen, een zeer eervollen naam, dien van een bloeiende gemeente zijn. Zij was beroemd om haar levenden en levenskrachtigen godsdienst, haar zuiverheid in de leer, haar enigheid onder de leden, haar overeenstemming in eredienst en ordelijkheid. Wij lezen niet dat er enige ongelukkige verdeeldheid in haar gevonden werd. Alle dingen schenen goed in orde te zijn, zover de mensen dat konden beoordelen.

B. Deze gemeente was niet in werkelijkheid wat zij heette te zijn. Zij had den naam van te leven, maar zij was dood, er was een gedaante van godzaligheid, maar de kracht was er niet, den naam dat zij leefde, maar niet het levensbeginsel. Indien er al geen totaal gemis van leven was, dan was er toch een grote dodigheid in hun zielen en in hun dienst, een grote dodigheid in hun dienaren en in de bediening, in hun gebed, in hun prediking, in hun wandel. En een grote dodigheid in de gemeente, in horen, in bidden, in omgang. Het weinigje leven, dat er nog was in zeker opzicht, lag op sterven, zieltogende.

2. Onze Heere geeft deze ontaarde gemeente den best-mogelijken raad. Wees wakende en versterk het overige, dat sterven zou, Revelation 3:2.

A. Hij raadt hen om wakende te zijn. De oorzaak van hun zondige dodigheid en hun verval was, dat zij hun waakzaamheid afgelegd hadden. Zodra wij ophouden waakzaam te zijn, verliezen wij grond, en daarom moeten wij terugkeren tot onze waakzaamheid, tegen de zonde, den Satan en al wat verwoestend is voor het leven en de kracht der godzaligheid.

B. Te versterken hetgeen overig was en sterven zou. Sommigen verstaan dit van de mensen, er waren enigen overgebleven, die hun oprechtheid bewaard hadden, maar zij liepen gevaar van met de overigen onder te gaan. Het is moeilijk voor ons zelven het leven en de kracht der godzaligheid te behouden, wanneer wij zien dat een algemene dodigheid en achteruitgang rondom ons de overhand verkrijgen. Ook kan het betrekking hebben op hun praktijken, want er volgt: Ik heb uwe werken niet vol gevonden voor God, Revelation 3:2. Er ontbreekt iets aan die werken, zíj zijn de schil maar missen den kern, er is een geraamte maar geen ziel, een schaduw maar geen lichaam. Het inwendige ontbreekt, de werken zijn hol en ledig, de gebeden zijn niet vervuld met heilige begeerten, de aalmoezen niet met ware weldadigheid, de rustdagen niet met ware toewijding der ziel aan God, er zijn geen inwendige genegenheden in overeenstemming met de uitwendige daden en uitdrukkingen. Welnu, overal waar de geest ontbreekt, kan de vorm niet lang blíjven bestaan.

C. Zij moeten zich hervatten. Gedenkt dan hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, Revelation 3:3. Zij moeten niet alleen gedenken wat zij ontvangen en gehoord hebben, welke boodschap zij van God ontvangen hadden, welke tekenen van Zijne barmhartigheid en genade jegens hen, welke leerredenen zij gehoord hadden-maar hoe zij het ontvangen en gehoord hadden, welke indrukken de barmhartigheden Gods in het begin op hun zielen gemaakt hadden, welke aandoeningen zij hadden voelen werken onder Zijn Woord en instellingen, de liefde van hun bruidsdagen, de vriendelijkheid van hun jeugd, hoe welkom het Evangelie en de genade Gods hun geweest waren toen zij die eerst ontvangen hadden. Waar is de zegen, waarvan zij toen gewaagden?

D. Zij moesten bewaren wat zij ontvangen hadden, opdat zij niet alles zouden verliezen, en zich bekeren, het in oprechtheid berouwen dat zij zoveel van het leven der godsvrucht verloren hadden en gevaar liepen er niets van over te houden. 3. Christus dringt Zijn raad aan met een vreeslijke bedreiging voor het geval, dat zij dien zouden verachten. Indien gij dan niet waakt, zo zal Ik over u komen als een dief, en gij zult niet weten op wat ure Ik over u komen zal, Revelation 3:3. Merk op:

A. Wanneer Christus de Zijnen verlaat met Zijn genadige tegenwoordigheid, komt Hij over hen in oordeel. En Zijn rechterlijke tegenwoordigheid zal zeer vreeslijk zijn voor hen, die Zijn genadige tegenwoordigheid verzondigd hebben.

B. Zijn rechterlijke nadering tot een dode, vervallen gemeente zal verrassend zijn. Haar dodigheid zal haar in valse gerustheid brengen, en wanneer die een toornig bezoek van Christus aan haar veroorzaakt, zal zij voorkomen dat zij Zijn komst bemerken en er zich op voorbereiden.

C. Zulk een komst van Christus zal haar verlies berokkenen, Hij zal komen als een dief, om haar te beroven van haar overgebleven blijdschap en barmhartigheden, niet ten onrechte, maar in gerechtigheid en rechtvaardigheid, om al het misbruik dat zij er van gemaakt heeft.

4. Onze gezegende Heere laat deze zondigende dienaren en gemeente niet geheel zonder troost en bemoediging. Temidden Zijner oordelen gedenkt Hij Zijner barmhartigheden. In Revelation 3:4 :

A. Vermeldt Hij eervol het getrouwe, maar kleine, overblijfsel in Sardis. Doch gij hebt enige weinige namen ook te Sardis, die hun klederen niet bevlekt hebben. Zij hadden niet ingewilligd met de toenemende verdorvenheid en bevlekking van den tijd en de plaats, waarin zij leefden. God let op ook het kleinste overblijfsel van degenen, die Hem verwachten, en hoe kleiner in aantal zij zijn, des te dierbaarder zijn zij in Zijn oog.

B. Hij geeft hun een zeer genadige belofte.

Zij zullen met Mij wandelen in witte klederen, overmits zij het waardig zijn, in de stola, de witte klederen van rechtvaardigmaking, en aanneming, en vertroosting, -of in de witte klederen van eer en heerlijkheid in de toekomende wereld. Zij zullen wandelen met Christus in de heerlijke dreven van het hemelse paradijs, en welke kostelijke omgang zal daar zijn tussen Christus en hen, die daar met Hem zullen mogen wandelen! Deze eer is het gevolg van hun oprechtheid, welke hun getrouwheid voor hen bereid heeft, en het is in Christus niet vreemd dat Hij hun die bewijst, ofschoon het geen wettelijke maar een evangelische waardigheid is, die hun hier gegeven wordt, geen verdienste maar genade. Zij, die hier met Christus wandelen in de reine klederen van werkelijke, praktische heiligheid en zich onbesmet bewaren van de wereld, zullen in de toekomende wereld met Christus wandelen in de witte klederen van eer en heerlijkheid, dat is de daarop volgende beloning.

III. Wij komen nu tot het slot van dezen brief, waarin wij, evenals vroeger, hebben:

1. Een grote beloning beloofd aan den overwinnenden Christen, Revelation 3:5, en deze komt zeer veel overeen met hetgeen reeds gezegd was. Die overwint, die zal bekleed worden met witte klederen. De reinheid der genade zal beloond worden met volmaakte reinheid der heerlijkheid. De heiligheid, wanneer zij volmaakt is, zal haar eigen beloning zijn, de heerlijkheid is de volmaking van de genade, het verschil is niet in soort maar in graad. Hier wordt een andere belofte bijgevoegd, die in dit geval zeer eigenaardig past: En Ik zal zijn naam geenszins uitdoen uit het boek des levens, en Ik zal zijn naam belijden voor Mijnen Vader en voor Zijne engelen, Revelation 3:5. Merk op:

A. Christus heeft een boek des levens, een naamrol van allen, die het eeuwige leven beërven zullen. Dat is:

a. Het boek der eeuwige uitverkiezing.

b. Het boek der gedachtenis van allen, die voor God geleefd en in boze tijden het leven en de kracht der godzaligheid bewaard hebben.

B. Christus zal de namen van Zijn uitverkorenen en getrouwen niet uit dit boek des levens uitdoen. De mensen kunnen opgeschreven zijn in de registers der gemeente, als gedoopten, als degenen die belijdenis afgelegd hebben, als bezittende een naam dat zij leven, en die naam kan uit die boeken uitgedaan worden, wanneer blijkt dat het slechts een naam was, een naam van leven maar zonder geestelijk leven. Dezulken verliezen dikwijls dien naam nog voor hun dood, zij worden door God overgegeven om zelf hun namen uit te doen door grove en openbare goddeloosheid. Maar de namen van hen, die overwinnen, zullen nooit uitgedaan worden.

C. Christus zal dat boek des levens overleggen, en de namen van de getrouwen, die daarin staan, belijden voor God en al de engelen. Hij zal dit doen als hun Rechter, wanneer de boeken zullen geopend worden, Hij zal het doen als hun Leidsman en Hoofd, die hen zegepralend ten hemel leidt, en hen Zijnen Vader voorstellen. Zie hier Mij en de kinderen, die Gij Mij gegeven hebt. Hoe groot zal deze eer en beloning zijn!

2. De oproeping tot algemene aandacht besluit deze boodschap. Elk woord van God vereist de aandacht der mensen, hetgeen soms schijnt meer bijzonder tot een bepaalde groep van mensen gericht te zijn, heeft toch altijd iets leerrijks en onderwijzends voor allen.

Verzen 7-13

Openbaring 3:7-13

Wij komen nu tot den zesden brief, die aan een der Aziatische gemeenten gezonden werd, en letten op:

I. Het opschrift, dat aantoont:

1. Voor wie hij onmiddellijk bestemd was.

Schrijf aan den engel der gemeente, die te Philadelfia is, Revelation 3:7. Dit was ook een stad in Klein-Azië, gelegen aan de grenzen van Mysië en Lydië, en had haar naam ontleend aan de broederlijke liefde, die in haar uitnemend was. Wij kunnen moeilijk onderstellen dat haar deze naam gegeven werd nadat zij den Christelijken godsdienst ontvangen had, en dat zij zo genoemd was naar de Christelijke liefde, die alle gelovigen hebben en behoren te hebben voor elkaar, als kinderen van dezelfden Vader en broederen in Christus. Veeleer was het een oude naam ter wille van de liefde en vriendelijkheid, welke de inwoners elkaar betoonden als een burgerlijke broederschap. Dat was een uitnemende geest en wanneer die geheiligd werd door de genade van het Evangelie, zou daar een voortreffelijke gemeente uit worden, zoals zij dan ook inderdaad was, want er wordt geen enkel gebrek in deze gemeente gevonden. En toch waren er zonder twijfel de gebreken van de algemene onvolmaaktheid in haar, maar de liefde bedekt alle dingen.

2. Door wie de brief gezonden wordt, door dezelfden Jezus, die het algemene hoofd van al de gemeenten is. En merk hier op welke de titel is, waaronder Hij zich tot deze gemeente richt. Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, die den sleutel David's heeft, die opent en niemand sluit, en Hij sluit en niemand opent, Revelation 3:7. Zijn persoonlijk karakter. Hij is de Heilige en Waarachtige, heilig in Zijne natuur en daarom kan Hij niet anders dan waarachtig in Zijn woord zijn, want dat heeft Hij gesproken in Zijne heiligheid. Verder Zijn karakter wat Zijne bediening betreft. Hij heeft den sleutel van David, Hij opent en niemand sluit, Hij heeft den sleutel van het huis David's, den sleutel van regering en gezag in en over de gemeente. Merk op:

A. De daden van Zijne regering.

a. Hij opent. Hij opent een deur van gelegenheid voor Zijne gemeenten, Hij opent een deur van uiting voor Zijne dienaren, Hij opent een deur van ingang in de hart en, Hij opent een deur van toelating tot de zichtbare kerk, door de regelen van deelneming daaraan te geven, Hij opent een deur van toelating tot de zegevierende kerk, want de regelen voor de zaligmaking zijn door Hem vastgesteld.

b. Hij sluit. Wanneer het Hem behaagt, sluit Hij de deur van gelegenheid en de deur van uiting, en laat hardnekkige zondaren opgesloten in de verharding hunner harten, Hij sluit de deur van kerkgemeenschap voor ongelovigen en lichtzinnigen, Hij sluit de deur des hemels voor de dwaze maagden, die haar dag van genade verslapen hebben, en voor de werkers der ongerechtigheid, hoe ijdel en gerust zij ook zijn mogen.

B. De wijze, waarop Hij deze daden volbrengt. Die is onbeperkte vrijmacht, onafhankelijk van den wil der mensen en onweerstaanbaar voor de macht der mensen. Hij opent en niemand sluit, Hij sluit en niemand opent, Hij werkt het willen en het werken: en als Hij werkt, kan niemand het keren. Dat waren de eigenaardige kentekenen voor Hem, toen Hij sprak tot een gemeente, die zich benaarstigd had om Christus gelijkvormig te worden in heiligheid en getrouwheid, en die zich mocht verheugen in een wijd-geopende deur van vrijheid en gelegenheid onder Zijn zorg en bewind.

II. Het onderwerp van dezen brief.

1. Christus brengt hun in herinnering wat Hij voor hen gedaan heeft. Zie, Ik heb een geopende deur voor u gegeven en niemand kan die sluiten, Revelation 3:8. Ik heb die geopend en houd haar open, ofschoon er vele tegenstanders zijn. Leert hier:

A. Christus is de bewerker van alle vrijheid en gelegenheid, waarin Zijne gemeenten zich mogen verheugen.

B. Hij let er op en houdt er rekening mede, hoe lang Hij haar geestelijke vrijheid en gelegenheid voor haar bewaard heeft.

C. De goddelozen benijden den kinderen Gods hun geopende deur en zouden die gaarne voor hen sluiten.

D. Wanneer wij Christus geen reden geven om die deur voor ons te sluiten, kunnen mensen dat niet doen.

2. Deze gemeente wordt geprezen: Gij hebt kleine kracht, en gij hebt Mijn woord bewaard en hebt Mijnen naam niet verloochend, Revelation 3:8. Het schijnt dat in deze uitspraak een zachte berisping ligt: Gij hebt kleine kracht, kleine genade, welke, ofschoon zij niet geëvenredigd is aan de wijde deur van gelegenheid, die Ik voor u geopend heb, toch ware genade is en u getrouw gehouden heeft. Ware genade, ofschoon zwak, heeft de goddelijke goedkeuring, maar, alhoewel Christus een kleine kracht aanneemt, mogen de gelovigen met een weinig niet tevreden zijn, maar moeten trachten op te wassen in de genade en sterk in het geloof te zijn, de eer aan God gevende. Ware genade, ofschoon zwak, zal meer uitwerken dan de grootste gaven van den hoogsten trap der gemene genade: want zij zal de Christenen in staat stellen om het woord van Christus te bewaren en Zijn naam niet te verloochenen. Gehoorzaamheid, getrouwheid en een vrijmoedige belijdenis van den naam van Christus zijn de vruchten der ware genade, en als zodanig aan Christus aangenaam.

3. Hier is ene belofte van de grote gunst, die God aan deze gemeente zou verlenen, Revelation 3:9, Revelation 3:10. Deze gunst bestaat uit twee delen.

A. Christus zou maken, dat de vijanden van deze gemeente zich aan haar onderwierpen.

a. Deze vijanden worden beschreven als dezulken, die zeggen dat zij Joden zijn, maar zij logen daarmee, voorgaven Gods enig en uitverkoren volk te zijn, maar zij waren een synagoge des Satans. Vergaderingen, die God aanbidden in geest en in waarheid, zijn het israël Gods, maar vergaderingen, die de valse goden vereren of den waren God op verkeerde wijze aanbidden, zijn synagogen des Satans, ofschoon zij belijden mogen het eigen volk Gods te zijn, die bewering is een leugen. b. Hun onderwerping aan de gemeente wordt beschreven. Zij zullen komen en aanbidden voor uwe voeten. Zij zullen geen godsdienstige of goddelijke eer bewijzen aan de gemeente zelf of aan hare dienaren, maar zij zullen overtuigd worden van hun ongelijk, en dat deze gemeente in haar recht is en door Christus bemind wordt, en zij zullen begeren in hare gemeenschap opgenomen te worden en dezelfden God op dezelfde wijze als zij te vereren. Hoe zal deze grote verandering bewerkt worden? Door de macht van God over de harten zijner vijanden, en door buitengewone openbaring van Zijn bijzondere gunst aan deze gemeente. Zij zullen bekennen dat Ik u liefheb. Merk hier op: Ten eerste. De grootste eer en gelukzaligheid, die ene gemeente kan genieten, bestaat in de bijzondere gunst en liefde van Christus.

Ten tweede. Christus kan Zijn gunst aan Zijn volk ontdekken op ene wijze, dat hare vijanden het zien en genoodzaakt worden het te erkennen.

Ten derde. Dat zal, door de genade van Christus, de harten harer vijanden verzachten en hen begerig maken om tot haar gemeenschap toegelaten te worden.

B. Een ander gunstbewijs, dat Christus aan deze gemeente belooft, is volhardende genade in de zwaarste tijden, Revelation 3:10, en zulks als beloning voor hun betoonde getrouwheid. Die heeft, dien zal gegeven worden.

a. Het Evangelie van Christus is het woord Zijner lijdzaamheid. Het is de vrucht van de lankmoedigheid Gods voor een zondige wereld, het stelt den mensen de voorbeeldeloze lijdzaamheid van Christus onder al Zijn lijden voor de mensen voor ogen, het roept hen, die het aannemen, tot oefening van lijdzaamheid in gelijkvormigheid aan Christus.

b. Het Evangelie moet zorgvuldig bewaard worden door allen, die er zich in verblijden, zij moeten het geloof, de prakt ijk en de verering bewaren, die het Evangelie hun voorschrijft.

c. Na een dag van lijdzaamheid kunnen wij een uur van verzoeking verwachten, een dag van evangelischen vrede en vrijheid is een dag van Gods lankmoedigheid, en die wordt zelden zo goed besteed als behoorde, en daarom dikwijls gevolgd door een ure van beproeving en verzoeking.

d. Soms is de beproeving algemeen en komt zij over de gehele wereld, in het tegenovergestelde geval duurt zij gewoonlijk korter.

e. Zij, die het Evangelie in een tijd van vrede aannemen, moeten zich bij Christus houden in de ure der verzoeking. Door het Evangelie vast te houden, worden zij voorbereid voor de beproeving, en dezelfde goddelijke genade, die hen in tijd van vrede vruchtbaar maakte, zal hen getrouw maken in tijden van vervolging.

4. Christus roept de gemeente tot vervulling van den plicht, waartoe Hij tevoren belooft haar te zullen bekwamen, den plicht van volharding. Houdt wat gij hebt.

A. De plicht zelf: Houdt wat gij hebt, dat geloof, die waarheid, die sterkte van genade, dien ijver, die liefde tot de broederen, gij hebt deze kostelijke schatten verkregen, houdt ze! B. De redenen daarvoor, ontleend aan de spoedige wederkomst van Christus. Ziet, Ik kom haastelijk! Ziet, Ik ben reeds komende, om u van uw beproevingen te bevrijden, uw getrouwheid te belonen, de afvalligen te straffen, zij, die de kroon verliezen waarop zij eerst naar het scheen recht hadden, waarop zij hoopten en waarvan de verwachting hen verblijdde. De volhardende Christenen zullen den prijs winnen van de terug blijvende belijders, die den eersten vroeger vooruit waren.

III. Het slot van dezen brief, Revelation 3:12, Revelation 3:13.

1. Volgens Zijne gewoonte belooft onze Zaligmaker een schitterende beloning aan den overwinnenden gelovige, en wel in twee delen.

A. Ik zal hem maken tot een pilaar in den tempel Mijns Gods, niet een pilaar om dien tempel te schragen (de hemel heeft zulke steunsels niet nodig) maar een gedenkteken van de vrije en machtige genade Gods, een gedenkteken, dat nooit zal vervallen of weggenomen worden, zoals vele schone pilaren opgericht zijn ter ere van Romeinse keizers en veldheren.

B. Op deze pilaar zal een eervol inschrift staan, gelijk in zulke gevallen gewoonte was.

a. Den naam van God, aan wiens zaak hij verbonden was, dien hij diende, voor wie hij in den strijd geleden heeft. En den naam der stad Mijns Gods, der gemeente Gods, het nieuwe Jeruzalem, dat uit den hemel afdaalt. Op deze pilaar zullen vermeld worden al de diensten, welke de gelovige aan de gemeente bewezen heeft, hoe hij haar rechten handhaafde, haar grenzen uitbreidde, haar reinheid en haar eer bevorderde. Dat zal zijn een groter naam dan Asiaticus of Afrikaner, een krijgsknecht Gods in de oorlogen zijner gemeente.

b. Een ander gedeelte van het opschrift is: de nieuwe naam van Christus, den Middelaar, den Verlosser, den leidsman onzer zaligheid, ons hoofd. Daardoor zal openbaar worden onder wiens banier deze overwinnende gelovige gediend heeft, onder wiens leiding hij handelde, door wiens voorbeeld hij werd aangemoedigd, onder wiens invloed hij den goeden strijd gestreden heeft, totdat hij had overwonnen.

2. De brief wordt besloten met de oproeping om aandacht. Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt, hoe Christus Zijn getrouwe volgelingen liefheeft, waardeert en prijst en hoe Hij hun getrouwheid zal bekronen.

Verzen 7-13

Openbaring 3:7-13

Wij komen nu tot den zesden brief, die aan een der Aziatische gemeenten gezonden werd, en letten op:

I. Het opschrift, dat aantoont:

1. Voor wie hij onmiddellijk bestemd was.

Schrijf aan den engel der gemeente, die te Philadelfia is, Revelation 3:7. Dit was ook een stad in Klein-Azië, gelegen aan de grenzen van Mysië en Lydië, en had haar naam ontleend aan de broederlijke liefde, die in haar uitnemend was. Wij kunnen moeilijk onderstellen dat haar deze naam gegeven werd nadat zij den Christelijken godsdienst ontvangen had, en dat zij zo genoemd was naar de Christelijke liefde, die alle gelovigen hebben en behoren te hebben voor elkaar, als kinderen van dezelfden Vader en broederen in Christus. Veeleer was het een oude naam ter wille van de liefde en vriendelijkheid, welke de inwoners elkaar betoonden als een burgerlijke broederschap. Dat was een uitnemende geest en wanneer die geheiligd werd door de genade van het Evangelie, zou daar een voortreffelijke gemeente uit worden, zoals zij dan ook inderdaad was, want er wordt geen enkel gebrek in deze gemeente gevonden. En toch waren er zonder twijfel de gebreken van de algemene onvolmaaktheid in haar, maar de liefde bedekt alle dingen.

2. Door wie de brief gezonden wordt, door dezelfden Jezus, die het algemene hoofd van al de gemeenten is. En merk hier op welke de titel is, waaronder Hij zich tot deze gemeente richt. Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, die den sleutel David's heeft, die opent en niemand sluit, en Hij sluit en niemand opent, Revelation 3:7. Zijn persoonlijk karakter. Hij is de Heilige en Waarachtige, heilig in Zijne natuur en daarom kan Hij niet anders dan waarachtig in Zijn woord zijn, want dat heeft Hij gesproken in Zijne heiligheid. Verder Zijn karakter wat Zijne bediening betreft. Hij heeft den sleutel van David, Hij opent en niemand sluit, Hij heeft den sleutel van het huis David's, den sleutel van regering en gezag in en over de gemeente. Merk op:

A. De daden van Zijne regering.

a. Hij opent. Hij opent een deur van gelegenheid voor Zijne gemeenten, Hij opent een deur van uiting voor Zijne dienaren, Hij opent een deur van ingang in de hart en, Hij opent een deur van toelating tot de zichtbare kerk, door de regelen van deelneming daaraan te geven, Hij opent een deur van toelating tot de zegevierende kerk, want de regelen voor de zaligmaking zijn door Hem vastgesteld.

b. Hij sluit. Wanneer het Hem behaagt, sluit Hij de deur van gelegenheid en de deur van uiting, en laat hardnekkige zondaren opgesloten in de verharding hunner harten, Hij sluit de deur van kerkgemeenschap voor ongelovigen en lichtzinnigen, Hij sluit de deur des hemels voor de dwaze maagden, die haar dag van genade verslapen hebben, en voor de werkers der ongerechtigheid, hoe ijdel en gerust zij ook zijn mogen.

B. De wijze, waarop Hij deze daden volbrengt. Die is onbeperkte vrijmacht, onafhankelijk van den wil der mensen en onweerstaanbaar voor de macht der mensen. Hij opent en niemand sluit, Hij sluit en niemand opent, Hij werkt het willen en het werken: en als Hij werkt, kan niemand het keren. Dat waren de eigenaardige kentekenen voor Hem, toen Hij sprak tot een gemeente, die zich benaarstigd had om Christus gelijkvormig te worden in heiligheid en getrouwheid, en die zich mocht verheugen in een wijd-geopende deur van vrijheid en gelegenheid onder Zijn zorg en bewind.

II. Het onderwerp van dezen brief.

1. Christus brengt hun in herinnering wat Hij voor hen gedaan heeft. Zie, Ik heb een geopende deur voor u gegeven en niemand kan die sluiten, Revelation 3:8. Ik heb die geopend en houd haar open, ofschoon er vele tegenstanders zijn. Leert hier:

A. Christus is de bewerker van alle vrijheid en gelegenheid, waarin Zijne gemeenten zich mogen verheugen.

B. Hij let er op en houdt er rekening mede, hoe lang Hij haar geestelijke vrijheid en gelegenheid voor haar bewaard heeft.

C. De goddelozen benijden den kinderen Gods hun geopende deur en zouden die gaarne voor hen sluiten.

D. Wanneer wij Christus geen reden geven om die deur voor ons te sluiten, kunnen mensen dat niet doen.

2. Deze gemeente wordt geprezen: Gij hebt kleine kracht, en gij hebt Mijn woord bewaard en hebt Mijnen naam niet verloochend, Revelation 3:8. Het schijnt dat in deze uitspraak een zachte berisping ligt: Gij hebt kleine kracht, kleine genade, welke, ofschoon zij niet geëvenredigd is aan de wijde deur van gelegenheid, die Ik voor u geopend heb, toch ware genade is en u getrouw gehouden heeft. Ware genade, ofschoon zwak, heeft de goddelijke goedkeuring, maar, alhoewel Christus een kleine kracht aanneemt, mogen de gelovigen met een weinig niet tevreden zijn, maar moeten trachten op te wassen in de genade en sterk in het geloof te zijn, de eer aan God gevende. Ware genade, ofschoon zwak, zal meer uitwerken dan de grootste gaven van den hoogsten trap der gemene genade: want zij zal de Christenen in staat stellen om het woord van Christus te bewaren en Zijn naam niet te verloochenen. Gehoorzaamheid, getrouwheid en een vrijmoedige belijdenis van den naam van Christus zijn de vruchten der ware genade, en als zodanig aan Christus aangenaam.

3. Hier is ene belofte van de grote gunst, die God aan deze gemeente zou verlenen, Revelation 3:9, Revelation 3:10. Deze gunst bestaat uit twee delen.

A. Christus zou maken, dat de vijanden van deze gemeente zich aan haar onderwierpen.

a. Deze vijanden worden beschreven als dezulken, die zeggen dat zij Joden zijn, maar zij logen daarmee, voorgaven Gods enig en uitverkoren volk te zijn, maar zij waren een synagoge des Satans. Vergaderingen, die God aanbidden in geest en in waarheid, zijn het israël Gods, maar vergaderingen, die de valse goden vereren of den waren God op verkeerde wijze aanbidden, zijn synagogen des Satans, ofschoon zij belijden mogen het eigen volk Gods te zijn, die bewering is een leugen. b. Hun onderwerping aan de gemeente wordt beschreven. Zij zullen komen en aanbidden voor uwe voeten. Zij zullen geen godsdienstige of goddelijke eer bewijzen aan de gemeente zelf of aan hare dienaren, maar zij zullen overtuigd worden van hun ongelijk, en dat deze gemeente in haar recht is en door Christus bemind wordt, en zij zullen begeren in hare gemeenschap opgenomen te worden en dezelfden God op dezelfde wijze als zij te vereren. Hoe zal deze grote verandering bewerkt worden? Door de macht van God over de harten zijner vijanden, en door buitengewone openbaring van Zijn bijzondere gunst aan deze gemeente. Zij zullen bekennen dat Ik u liefheb. Merk hier op: Ten eerste. De grootste eer en gelukzaligheid, die ene gemeente kan genieten, bestaat in de bijzondere gunst en liefde van Christus.

Ten tweede. Christus kan Zijn gunst aan Zijn volk ontdekken op ene wijze, dat hare vijanden het zien en genoodzaakt worden het te erkennen.

Ten derde. Dat zal, door de genade van Christus, de harten harer vijanden verzachten en hen begerig maken om tot haar gemeenschap toegelaten te worden.

B. Een ander gunstbewijs, dat Christus aan deze gemeente belooft, is volhardende genade in de zwaarste tijden, Revelation 3:10, en zulks als beloning voor hun betoonde getrouwheid. Die heeft, dien zal gegeven worden.

a. Het Evangelie van Christus is het woord Zijner lijdzaamheid. Het is de vrucht van de lankmoedigheid Gods voor een zondige wereld, het stelt den mensen de voorbeeldeloze lijdzaamheid van Christus onder al Zijn lijden voor de mensen voor ogen, het roept hen, die het aannemen, tot oefening van lijdzaamheid in gelijkvormigheid aan Christus.

b. Het Evangelie moet zorgvuldig bewaard worden door allen, die er zich in verblijden, zij moeten het geloof, de prakt ijk en de verering bewaren, die het Evangelie hun voorschrijft.

c. Na een dag van lijdzaamheid kunnen wij een uur van verzoeking verwachten, een dag van evangelischen vrede en vrijheid is een dag van Gods lankmoedigheid, en die wordt zelden zo goed besteed als behoorde, en daarom dikwijls gevolgd door een ure van beproeving en verzoeking.

d. Soms is de beproeving algemeen en komt zij over de gehele wereld, in het tegenovergestelde geval duurt zij gewoonlijk korter.

e. Zij, die het Evangelie in een tijd van vrede aannemen, moeten zich bij Christus houden in de ure der verzoeking. Door het Evangelie vast te houden, worden zij voorbereid voor de beproeving, en dezelfde goddelijke genade, die hen in tijd van vrede vruchtbaar maakte, zal hen getrouw maken in tijden van vervolging.

4. Christus roept de gemeente tot vervulling van den plicht, waartoe Hij tevoren belooft haar te zullen bekwamen, den plicht van volharding. Houdt wat gij hebt.

A. De plicht zelf: Houdt wat gij hebt, dat geloof, die waarheid, die sterkte van genade, dien ijver, die liefde tot de broederen, gij hebt deze kostelijke schatten verkregen, houdt ze! B. De redenen daarvoor, ontleend aan de spoedige wederkomst van Christus. Ziet, Ik kom haastelijk! Ziet, Ik ben reeds komende, om u van uw beproevingen te bevrijden, uw getrouwheid te belonen, de afvalligen te straffen, zij, die de kroon verliezen waarop zij eerst naar het scheen recht hadden, waarop zij hoopten en waarvan de verwachting hen verblijdde. De volhardende Christenen zullen den prijs winnen van de terug blijvende belijders, die den eersten vroeger vooruit waren.

III. Het slot van dezen brief, Revelation 3:12, Revelation 3:13.

1. Volgens Zijne gewoonte belooft onze Zaligmaker een schitterende beloning aan den overwinnenden gelovige, en wel in twee delen.

A. Ik zal hem maken tot een pilaar in den tempel Mijns Gods, niet een pilaar om dien tempel te schragen (de hemel heeft zulke steunsels niet nodig) maar een gedenkteken van de vrije en machtige genade Gods, een gedenkteken, dat nooit zal vervallen of weggenomen worden, zoals vele schone pilaren opgericht zijn ter ere van Romeinse keizers en veldheren.

B. Op deze pilaar zal een eervol inschrift staan, gelijk in zulke gevallen gewoonte was.

a. Den naam van God, aan wiens zaak hij verbonden was, dien hij diende, voor wie hij in den strijd geleden heeft. En den naam der stad Mijns Gods, der gemeente Gods, het nieuwe Jeruzalem, dat uit den hemel afdaalt. Op deze pilaar zullen vermeld worden al de diensten, welke de gelovige aan de gemeente bewezen heeft, hoe hij haar rechten handhaafde, haar grenzen uitbreidde, haar reinheid en haar eer bevorderde. Dat zal zijn een groter naam dan Asiaticus of Afrikaner, een krijgsknecht Gods in de oorlogen zijner gemeente.

b. Een ander gedeelte van het opschrift is: de nieuwe naam van Christus, den Middelaar, den Verlosser, den leidsman onzer zaligheid, ons hoofd. Daardoor zal openbaar worden onder wiens banier deze overwinnende gelovige gediend heeft, onder wiens leiding hij handelde, door wiens voorbeeld hij werd aangemoedigd, onder wiens invloed hij den goeden strijd gestreden heeft, totdat hij had overwonnen.

2. De brief wordt besloten met de oproeping om aandacht. Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt, hoe Christus Zijn getrouwe volgelingen liefheeft, waardeert en prijst en hoe Hij hun getrouwheid zal bekronen.

Verzen 14-22

Openbaring 3:14-22

Ook hier hebben wij te beschouwen:

I. Het opschrift van deze boodschap.

1. Aan wie zij werd gezonden. Aan den engel van de gemeente der Laodicensen. Wij zijn nu gekomen tot de laatste en slechtste van de zeven Aziatische gemeenten, het tegendeel van de gemeente te Philadelfia. Want gelijk in de vorige gemeente niets te berispen viel, zo is er in deze niets te prijzen, en toch was zij een van de zeven gouden kandelaren. Een bedorven kerk kan toch wel een kerk zijn. Laodicea was eens een beroemde stad aan de oevers van de rivier Lycus, had een muur van groten omvang, drie marmeren schouwburgen, en was, gelijk Rome, gebouwd op zeven heuvelen. Naar het schijnt had de apostel Paulus groot aandeel aan de verkondiging van het Evangelie in deze stad, vanwaar hij een zijner brieven schreef, dien aan de Colossenzen, waarin hij haar groeten overbrengt. Laodicea was niet meer dan zeven uren van Colosse verwijderd. In de vierde eeuw werd in deze stad ene kerkvergadering gehouden, maar zij is nu reeds sinds eeuwen verwoest en ligt geheel in puinhopen, een ontzaglijk gedenkteken van den toorn des Lams.

2. Door wie de boodschap gezonden werd. Onze Heere Jezus noemt zich hier de Amen, de trouwe en waarachtige Getuige, het begin der schepping Gods.

A. De Amen, Hij, die standvastig en onveranderlijk is in al Zijn voornemens en beloften, wiens ja ja en wiens neen neen is.

B. De trouwe en waarachtige Getuige, wiens getuigenis omtrent God aan de mensen behoort aangenomen en ten volle geloofd te worden, en wiens getuigenis omtrent de mensen aan God ten volle aangenomen en geacht zal worden, en die een snel en waarachtig getuige zal zijn tegen alle onverschillige en lauwe belijders.

C. Het begin der schepping Gods, zowel van de eerste schepping, en als zodanig is Hij de aanvang, dat is de eerste oorzaak, de Schepper en Onderhouder, als van de tweede schepping, de gemeente, en zo is Hij het hoofd van dat lichaam, de eerstgeborene uit de doden, gelijk in Revelation 1:5, waaruit deze namen genomen zijn. Christus, na zich zelven door Zijn eigen goddelijke macht, als hoofd van de nieuwe schepping opgewekt te hebben, wekt nu de dode zielen op om een levenden tempel en ene gemeente voor Hem te zijn.

II. Het onderwerp of de inhoud, waaromtrent wij het volgende opmerken:

1. De hevige beschuldiging, tegen deze gemeente, dienaren en Christenen, ingebracht door Hem, die hen beter kende dan zij zelven. Ik weet uwe werken, dat gij noch koud zijt noch heet, maar veel erger: och, of gij koud waart of heet! Revelation 3:15. Lauwheid of onverschilligheid in zake den godsdienst is de ergste toestand ter wereld. Indien de godsdienst iets wezenlijks is, dan moet hij iets uitnemends zijn, en daarom moeten wij het er ernstig mede opnemen. Maar is hij niet iets wezenlijks, dan is hij het slechtste van alles, en dan moeten wij er ons zo krachtig mogelijk tegen verzetten. indien de godsdienst iets waard is, dan is hij alles waard, en dan is onverschilligheid in deze zaak onverschoonlijk. Hoelang hinkt gij op twee gedachten? Indien de Heere God is, volgt Hem na, maar indien Bal god is, volgt hem na! Hier is geen plaats voor onzijdigheid. Een openbare vijand zal eerlijker handelen dan een trouwloze onzijdige, er is meer verwachting van een heiden dan van zo iemand. Christus verlangt dat de mensen zich in ernst zullen verklaren voor of tegen Hem.

2. Een strenge straf wordt gedreigd. Zo dan omdat gij lauw zijt en noch koud noch neet, Ik zal u uit mijnen mond spuwen. Lauw water ontreddert de maag en verwekt braking, lauwe belijders ontstem men het hart van Christus. Hij walgt van hen en kan hen niet verdragen. Zij mogen hun lauwheid liefde, zachtheid, gematigdheid, breedheid van opvatting noemen, dat is voor Christus walglijk, en dat maken zij zich zelven. Zij zullen verworpen worden, voor goed verworpen, want het is verre van den heiligen Jezus terug te keren tot hetgeen Hij eens op die wijze verworpen heeft.

3. Wij zien hier een oorzaak van deze onverschilligheid en onstandvastigheid aangeduid, en dat is zelfgenoegzaamheid en zelfbedrog. Zij dachten dat het reeds zeer goed met hen stond, en daarom waren zij er onverschillig voor om beter te worden. Want gij zegt: ik ben rijk en verrijkt geworden, en heb aan geen ding gebrek, Revelation 3:17. Merk hier op welk groot verschil er bestond tussen de gedachten, die zij van zich zelven hadden, en die, welke Christus over hen had..

A. De hoge gedachten van zich zelven: Gij zegt: ik ben rijk en verrijkt geworden en heb aan geen ding gebrek, rijk, al rijker en eindelijk tot zulk een hoogte dat zij zich boven alle mogelijkheid van gebrek verheven waanden. Wellicht waren zij ruim voorzien van allen nooddruft des lichaams, en deed dat hen hetgeen voor de ziel nodig is over het hoofd zien. Of wellicht hielden zij zich voor geestelijk rijk, zij hadden kennis en hielden die voor godsdienst, zij bezaten gaven en zagen die voor genade aan, zij hadden instellingen, en stelden die in de plaats van den God der instellingen. Hoe zorgvuldig moeten wij er tegen waken, dat wij geen strik over onze zielen werpen! Ongetwijfeld zijn er velen in de hel, die eens meenden dat zij op weg naar den hemel waren. Laat ons dagelijks God bidden dat Hij ons niet toelate ons zelven te vleien en te bedriegen met betrekking tot onze zielen.

B. De geringe gedachten, die Christus van hen had, en Hij vergiste zich niet. Hij wist, ofschoon zij het niet wisten, dat zij waren ellendig, en jammerlijk, en arm, en blind, en naakt. Hun toestand was ellendig in zichzelf, en moest het medelijden van anderen opwekken, ofschoon zij trots op zich zelven waren, werden zij beklaagd door allen, die hun toestand kenden. Want:

a. Zij waren arm, straatarm, terwijl zij zeiden dat zij rijk waren, zij hadden geen voorraad om hun zielen in het leven te houden, hun zielen leden gebrek temidden van hun overvloed, zij waren diep in de schuld bij de gerechtigheid Gods, en hadden niets om ook slechts het kleinste deel van die schuld te betalen.

b. Zij waren blind, zij konden hun toestand niet zien, noch hun weg, noch hun gevaar, zij konden niet in zich zelven zien en zij konden niet voor zich uit zien. Zij waren blind en dachten toch dat zij zagen, het licht zelf, dat in hen was, was duisternis, hoe groot moest dus de duisternis zelf zijn! Zij konden Christus niet zien, ofschoon die duidelijk hun voor ogen gesteld was, alsof Hij onder hen gekruist ware. Zij konden niet door het geloof God zien, ofschoon die altijd bij hen tegenwoordig was. Zij konden den dood niet zien, ofschoon zij dien vlak voor zich hadden. Zij konden de eeuwigheid niet zien, ofschoon zij voortdurend op haar grens stonden. c. Zij waren naakt, zonder kleding en zonder huis, zonder enige beschutting voor hun zielen. Zij waren zonder kleding, zij hadden zomin het kleed der rechtvaardigmaking als dat der heiligmaking. Hun naaktheid van schuld en bevlekking had geen bedekking. Zij waren voortdurend blootgesteld aan zonde en schande. Hun gerechtigheid bestond slechts uit lompen, morsige lompen, die hen niet konden kleden en alleen maar verontreinigen. Zij waren naakt, zonder huis of schuilplaats, want zij waren zonder God en Hij is in alle eeuwen de woning voor Zijn volk geweest: in Hem alleen kan de ziel des mensen rust vinden en veiligheid en alle mogelijke gemak. De aardse rijkdom kan de ziel niet verrijken, het best-ingerichte huis voor het lichaam biedt de ziel geen veiligheid aan. De ziel is geheel iets anders dan het lichaam, en moet naar haar eigen natuur verzorgd worden, of anders zal zij ellendig zijn temidden van alle aardse weelde.

4. Een goede raad wordt door Christus aan deze zondige gemeente gegeven, en wel dat zij haar ijdele en dwaze gedachte, die zij van zich zelve had, zou laten varen, en trachten werkelijk datgene te zijn, wat zij wilde schijnen te zijn. Ik raad u, dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden, en witte klederen opdat gij bekleed moogt worden, en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worden, en zalf uwe ogen met ogenzalf, opdat gij zien moogt, Revelation 3:18. Merk op:

A. Onze Heere Jezus gaat voort met het geven van goeden raad aan hen, die Zijn raad in den wind geslagen hebben.

B. De toestand van zondaren is nooit reddeloos, zolang zij de genadige roepstemmen en den raad van Christus mogen horen.

C. Onze gezegende Heere, de raadsman, geeft altijd den besten raad en die het meest gepast is voor den toestand van den zondaar, evenals hier:

a. Die mensen waren arm: Christus raadt hun van Hem te kopen goud, beproefd komende uit het vuur, opdat zij rijk mogen worden. Hij laat hun weten waar zij den waren rijkdom bekomen kunnen, en hoe zij dien verkrijgen kunnen.

Ten eerste. Waar zij dien verkrijgen kunnen-bij Hem. Hij zendt hen niet naar de stromen van Pactolus, of naar de mijnen van Potosi, maar roept hen tot zich, de parel van grote waarde.

Ten tweede. Hoe kunnen zij dit goede goud van Hem verkrijgen? Zij moeten het kopen. Dit schijnt een verkeerde raad te zijn. Hoe kunnen armen goud kopen? Juist zoals zij van Christus wijn en melk kunnen kopen: dat is, zonder prijs en zonder geld, Isaiah 55:1. Men moet zeker van een en ander afstand doen, maar dat komt niet werkelijk in aanmerking, dat is alleen om plaats te maken voor den waren rijkdom. Doet afstand van uw zonden en uw zelfgenoegzaamheid, en komt tot Christus met een gevoel van uwe armoede en uw ledigheid, opdat gij vervuld moogt worden met Zijn verborgen schatten.

b. Deze mensen waren naakt. Christus zegt hun dat zij klederen kunnen bekomen, en dat deze hun schande en hun naaktheid zullen bedekken. Zij moeten die ontvangen van Christus, en zij hebben alleen hun vuile lompen af te werpen om de witte klederen aan te trekken. die Hij voor hen verworven en gereed heeft, Zijn eigen onkreukbare gerechtigheid ter rechtvaardigmaking en de klederen van heiligheid en heiligmaking.

c. Zij waren blind, en Hij raadt hun van Hem te kopen ogenzalf, opdat zij ziende mogen worden, hun eigen wijsheid en reden op te geven, die slechts blindheid zijn in de dingen Gods, en zich te wenden tot Zijn Woord en Geest, en hun ogen zullen geopend worden om hun weg en hun doel te zien, hun plicht en hun waar belang. Een nieuw en heerlijk verschiet zal zich dan voor hun zielen openen, een nieuwe wereld vol van de schoonste en uitnemendste voorwerpen zullen zij zien, en dit licht zal verrassend zijn voor hen, die nu zijn overgeleverd aan de macht der duisternis. Dit is de wijze en goede raad, dien Christus aan zorgloze zielen geeft, en indien zij dien opvolgen, zal Hij zich zelven gebonden achten hem geheel te vervullen.

5. Hier wordt een grote en genadige bemoediging voor deze zondige gemeente aan toegevoegd om de vermaning en den raad, die Christus haar gegeven heeft, wl ter harte te nemen. Hij zegt hun:

A. Ze zijn gegeven uit tedere liefde. Zo wie Ik liefheb, die bestraf en kastijd Ik. Wellicht denkt gij, dat Ik u alleen harde woorden en scherpe berispingen gegeven heb, maar het was alleen uit liefde voor uwe zielen. Ik zou u niet zo openlijk bestraft hebben over uw zondige lauwheid en uw ijdel zelfvertrouwen, wanneer Ik uwe zielen niet liefhad. Indien Ik u haatte, dan zou Ik u hebben laten varen en in uw zonde voortgaan tot zij uw verderf over u gebracht hadden. Zondaren behoren de bestraffingen van Gods Woord en Zijne roede te beschouwen als tekenen van Zijne genegenheid voor hun zielen, en moeten daarom waarachtig berouw gevoelen en zich keren tot Hem die hen slaat, beter een gefronst voorhoofd en wonden van een vriend dan de vleiende glimlachen van een vijand.

B. Indien zij bereid waren Zijne waarschuwing ter harte te nemen, dan was Hij gereed hun zielen goed te doen. Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop, Revelation 3:20. Merk hier op:

a. Het behaagt Christus genadiglijk door Zijn woord en Geest aan de deur van het hart der zondaren te komen, Hij gevoelt zich door Zijne barmhartigheid tot hen getrokken, gereed om hun een vriendelijk bezoek te brengen.

b. Hij vindt die deur voor H em gesloten, het hart des mensen is van nature voor Christus gesloten door onwetendheid, ongeloof en zondige vooroordelen.

c. Wanneer Hij het hart gesloten vindt, trekt Hij zich niet onmiddellijk terug, maar wacht genadig, zelfs al wordt Zijn hoofd van den dauw bevochtigd.

d. Hij gebruikt alle geschikte middelen om de zondaren wakker te schudden en hen te noodzaken voor Hem de deur te openen, Hij roept door Zijn woord, Hij klopt door de werkingen van Zijn Geest in hun gewetens.

e. Zij, die voor Hem opendoen, zullen zich tot hun grote vertroosting en hun voordeel verheugen in Zijne tegenwoordigheid. Hij zal met hen avondmaal houden, Hij zal aannemen wat goed in hen is, Hij zal al Zijn schatten voor hen met zich brengen. Hij zal overvloed medebrengen, nieuwe voorraden van genade en vertroosting, en daardoor opwekken tot nieuwe daden van geloof, en liefde en blijdschap, en in dit alles zullen Christus en Zijn berouwhebbende discipelen zalige gemeenschap met elkander hebben. Helaas, hoeveel verliezen zorgloze en opstandige zondaren door te weigeren voor Christus de deur van het hart te openen!

I II. Wij komen nu tot het slot van den brief, en hebben hier evenals vroeger:

1. De belofte gedaan aan den gelovige, die overwint. Hier ligt het volgende in opgesloten.

A. Ofschoon deze gemeente naar het scheen geheel overrompeld en overwonnen was door lauwheid en zelfvertrouwen, zo was het toch mogelijk dat zij door de bestraffingen en den raad van Christus zou bezield worden met nieuwen ijver en levenskracht, en als overwinnaars uit den geestelijken strijd te voorschijn komen.

B. Indien dat het geval was, zouden al de vroegere overtredingen vergeven worden, en zij een grote beloning ontvangen. En welke is deze beloning? Die overwint, Ik zal hem geven met Mij te zitten in Mijnen troon, gelijk als Ik overwonnen heb en ben gezeten met Mijnen Vader in Zijnen troon, Revelation 3:21. Hier wordt aangeduid:

a. Dat Christus zelf verzoekingen en tegenstand te doorstaan heeft gehad.

b. Dat Hij die alle overwon en meer dan overwinnaar geweest is.

c. Dat Hij, als beloning voor Zijn strijd en overwinning, met God den Vader in diens troon gezeten is, in het bezit van de heerlijkheid, die Hij van eeuwigheid bij den Vader had, maar die Hij gaarne op aarde verborgen had gehouden, het als het ware in de hand des Vaders latende, als een onderpand dat Hij Zijn werk getrouw vervullen zou, alvorens Hij dien heerlijken luister weer aannam. En na dat volbracht te hebben, vroeg en verkreeg Hij Zijn onderpand terug, om te verschijnen in Zijn goddelijke majesteit als de gelijke van den Vader.

d. Zij, die Christus gelijk worden in Zijn beproevingen en overwinningen, zullen Hem gelijk gemaakt worden in Zijne heerlijkheid, zij zullen met Hem zitten in Zijnen troon, in Zijn rechterstoel bij het einde der wereld, in Zijn troon van heerlijkheid tot in alle eeuwigheid, schitterende in Zijne stralen uit kracht van hun vereniging met en hun betrekking tot Hem, als het mystieke lichaam, waarvan Hij het hoofd is

2. Dit alles wordt besloten met de algemene oproeping om aandacht, Revelation 3:22, waardoor aan allen, die deze brieven zullen lezen, op het harte gedrukt wordt, dat hetgeen er in geschreven staat niet is van eigen uitlegging, niet bedoeld wordt tot onderrichting, bestraffing en verbetering van deze gemeenten alleen, maar van alle gemeenten van Christus in alle eeuwen en delen van de wereld. Er zal in alle opvolgende gemeenten enige gelijkenis zijn met deze, zowel in haar genaden als in haar zonden, maar zij mogen alle verwachten, dat God met haar zal handelen zoals Hij met deze handelde, welke alle eeuwen door de voorbeelden zijn van hetgeen getrouwe en vruchtbare gemeenten van God mogen verwachten. En wat de ontrouwe gemeenten betreft, deze moeten lijden van Zijn hand verwachten. Ja, Gods handelingen met Zijne gemeenten geven nuttig onderricht aan het overig deel der mensheid, om dat te doen overwegen: Indien het oordeel van het huis Gods begint, welk zal het einde zijn van hen, die het Evangelie van Christus niet gehoorzaam zijn? 1 Peter 4:17. Zo eindigen de boodschappen van Christus aan de Aziatische gemeenten, en daarmee de brieven van dit boek. Wij komen nu tot het profetische deel.

Verzen 14-22

Openbaring 3:14-22

Ook hier hebben wij te beschouwen:

I. Het opschrift van deze boodschap.

1. Aan wie zij werd gezonden. Aan den engel van de gemeente der Laodicensen. Wij zijn nu gekomen tot de laatste en slechtste van de zeven Aziatische gemeenten, het tegendeel van de gemeente te Philadelfia. Want gelijk in de vorige gemeente niets te berispen viel, zo is er in deze niets te prijzen, en toch was zij een van de zeven gouden kandelaren. Een bedorven kerk kan toch wel een kerk zijn. Laodicea was eens een beroemde stad aan de oevers van de rivier Lycus, had een muur van groten omvang, drie marmeren schouwburgen, en was, gelijk Rome, gebouwd op zeven heuvelen. Naar het schijnt had de apostel Paulus groot aandeel aan de verkondiging van het Evangelie in deze stad, vanwaar hij een zijner brieven schreef, dien aan de Colossenzen, waarin hij haar groeten overbrengt. Laodicea was niet meer dan zeven uren van Colosse verwijderd. In de vierde eeuw werd in deze stad ene kerkvergadering gehouden, maar zij is nu reeds sinds eeuwen verwoest en ligt geheel in puinhopen, een ontzaglijk gedenkteken van den toorn des Lams.

2. Door wie de boodschap gezonden werd. Onze Heere Jezus noemt zich hier de Amen, de trouwe en waarachtige Getuige, het begin der schepping Gods.

A. De Amen, Hij, die standvastig en onveranderlijk is in al Zijn voornemens en beloften, wiens ja ja en wiens neen neen is.

B. De trouwe en waarachtige Getuige, wiens getuigenis omtrent God aan de mensen behoort aangenomen en ten volle geloofd te worden, en wiens getuigenis omtrent de mensen aan God ten volle aangenomen en geacht zal worden, en die een snel en waarachtig getuige zal zijn tegen alle onverschillige en lauwe belijders.

C. Het begin der schepping Gods, zowel van de eerste schepping, en als zodanig is Hij de aanvang, dat is de eerste oorzaak, de Schepper en Onderhouder, als van de tweede schepping, de gemeente, en zo is Hij het hoofd van dat lichaam, de eerstgeborene uit de doden, gelijk in Revelation 1:5, waaruit deze namen genomen zijn. Christus, na zich zelven door Zijn eigen goddelijke macht, als hoofd van de nieuwe schepping opgewekt te hebben, wekt nu de dode zielen op om een levenden tempel en ene gemeente voor Hem te zijn.

II. Het onderwerp of de inhoud, waaromtrent wij het volgende opmerken:

1. De hevige beschuldiging, tegen deze gemeente, dienaren en Christenen, ingebracht door Hem, die hen beter kende dan zij zelven. Ik weet uwe werken, dat gij noch koud zijt noch heet, maar veel erger: och, of gij koud waart of heet! Revelation 3:15. Lauwheid of onverschilligheid in zake den godsdienst is de ergste toestand ter wereld. Indien de godsdienst iets wezenlijks is, dan moet hij iets uitnemends zijn, en daarom moeten wij het er ernstig mede opnemen. Maar is hij niet iets wezenlijks, dan is hij het slechtste van alles, en dan moeten wij er ons zo krachtig mogelijk tegen verzetten. indien de godsdienst iets waard is, dan is hij alles waard, en dan is onverschilligheid in deze zaak onverschoonlijk. Hoelang hinkt gij op twee gedachten? Indien de Heere God is, volgt Hem na, maar indien Bal god is, volgt hem na! Hier is geen plaats voor onzijdigheid. Een openbare vijand zal eerlijker handelen dan een trouwloze onzijdige, er is meer verwachting van een heiden dan van zo iemand. Christus verlangt dat de mensen zich in ernst zullen verklaren voor of tegen Hem.

2. Een strenge straf wordt gedreigd. Zo dan omdat gij lauw zijt en noch koud noch neet, Ik zal u uit mijnen mond spuwen. Lauw water ontreddert de maag en verwekt braking, lauwe belijders ontstem men het hart van Christus. Hij walgt van hen en kan hen niet verdragen. Zij mogen hun lauwheid liefde, zachtheid, gematigdheid, breedheid van opvatting noemen, dat is voor Christus walglijk, en dat maken zij zich zelven. Zij zullen verworpen worden, voor goed verworpen, want het is verre van den heiligen Jezus terug te keren tot hetgeen Hij eens op die wijze verworpen heeft.

3. Wij zien hier een oorzaak van deze onverschilligheid en onstandvastigheid aangeduid, en dat is zelfgenoegzaamheid en zelfbedrog. Zij dachten dat het reeds zeer goed met hen stond, en daarom waren zij er onverschillig voor om beter te worden. Want gij zegt: ik ben rijk en verrijkt geworden, en heb aan geen ding gebrek, Revelation 3:17. Merk hier op welk groot verschil er bestond tussen de gedachten, die zij van zich zelven hadden, en die, welke Christus over hen had..

A. De hoge gedachten van zich zelven: Gij zegt: ik ben rijk en verrijkt geworden en heb aan geen ding gebrek, rijk, al rijker en eindelijk tot zulk een hoogte dat zij zich boven alle mogelijkheid van gebrek verheven waanden. Wellicht waren zij ruim voorzien van allen nooddruft des lichaams, en deed dat hen hetgeen voor de ziel nodig is over het hoofd zien. Of wellicht hielden zij zich voor geestelijk rijk, zij hadden kennis en hielden die voor godsdienst, zij bezaten gaven en zagen die voor genade aan, zij hadden instellingen, en stelden die in de plaats van den God der instellingen. Hoe zorgvuldig moeten wij er tegen waken, dat wij geen strik over onze zielen werpen! Ongetwijfeld zijn er velen in de hel, die eens meenden dat zij op weg naar den hemel waren. Laat ons dagelijks God bidden dat Hij ons niet toelate ons zelven te vleien en te bedriegen met betrekking tot onze zielen.

B. De geringe gedachten, die Christus van hen had, en Hij vergiste zich niet. Hij wist, ofschoon zij het niet wisten, dat zij waren ellendig, en jammerlijk, en arm, en blind, en naakt. Hun toestand was ellendig in zichzelf, en moest het medelijden van anderen opwekken, ofschoon zij trots op zich zelven waren, werden zij beklaagd door allen, die hun toestand kenden. Want:

a. Zij waren arm, straatarm, terwijl zij zeiden dat zij rijk waren, zij hadden geen voorraad om hun zielen in het leven te houden, hun zielen leden gebrek temidden van hun overvloed, zij waren diep in de schuld bij de gerechtigheid Gods, en hadden niets om ook slechts het kleinste deel van die schuld te betalen.

b. Zij waren blind, zij konden hun toestand niet zien, noch hun weg, noch hun gevaar, zij konden niet in zich zelven zien en zij konden niet voor zich uit zien. Zij waren blind en dachten toch dat zij zagen, het licht zelf, dat in hen was, was duisternis, hoe groot moest dus de duisternis zelf zijn! Zij konden Christus niet zien, ofschoon die duidelijk hun voor ogen gesteld was, alsof Hij onder hen gekruist ware. Zij konden niet door het geloof God zien, ofschoon die altijd bij hen tegenwoordig was. Zij konden den dood niet zien, ofschoon zij dien vlak voor zich hadden. Zij konden de eeuwigheid niet zien, ofschoon zij voortdurend op haar grens stonden. c. Zij waren naakt, zonder kleding en zonder huis, zonder enige beschutting voor hun zielen. Zij waren zonder kleding, zij hadden zomin het kleed der rechtvaardigmaking als dat der heiligmaking. Hun naaktheid van schuld en bevlekking had geen bedekking. Zij waren voortdurend blootgesteld aan zonde en schande. Hun gerechtigheid bestond slechts uit lompen, morsige lompen, die hen niet konden kleden en alleen maar verontreinigen. Zij waren naakt, zonder huis of schuilplaats, want zij waren zonder God en Hij is in alle eeuwen de woning voor Zijn volk geweest: in Hem alleen kan de ziel des mensen rust vinden en veiligheid en alle mogelijke gemak. De aardse rijkdom kan de ziel niet verrijken, het best-ingerichte huis voor het lichaam biedt de ziel geen veiligheid aan. De ziel is geheel iets anders dan het lichaam, en moet naar haar eigen natuur verzorgd worden, of anders zal zij ellendig zijn temidden van alle aardse weelde.

4. Een goede raad wordt door Christus aan deze zondige gemeente gegeven, en wel dat zij haar ijdele en dwaze gedachte, die zij van zich zelve had, zou laten varen, en trachten werkelijk datgene te zijn, wat zij wilde schijnen te zijn. Ik raad u, dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden, en witte klederen opdat gij bekleed moogt worden, en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worden, en zalf uwe ogen met ogenzalf, opdat gij zien moogt, Revelation 3:18. Merk op:

A. Onze Heere Jezus gaat voort met het geven van goeden raad aan hen, die Zijn raad in den wind geslagen hebben.

B. De toestand van zondaren is nooit reddeloos, zolang zij de genadige roepstemmen en den raad van Christus mogen horen.

C. Onze gezegende Heere, de raadsman, geeft altijd den besten raad en die het meest gepast is voor den toestand van den zondaar, evenals hier:

a. Die mensen waren arm: Christus raadt hun van Hem te kopen goud, beproefd komende uit het vuur, opdat zij rijk mogen worden. Hij laat hun weten waar zij den waren rijkdom bekomen kunnen, en hoe zij dien verkrijgen kunnen.

Ten eerste. Waar zij dien verkrijgen kunnen-bij Hem. Hij zendt hen niet naar de stromen van Pactolus, of naar de mijnen van Potosi, maar roept hen tot zich, de parel van grote waarde.

Ten tweede. Hoe kunnen zij dit goede goud van Hem verkrijgen? Zij moeten het kopen. Dit schijnt een verkeerde raad te zijn. Hoe kunnen armen goud kopen? Juist zoals zij van Christus wijn en melk kunnen kopen: dat is, zonder prijs en zonder geld, Isaiah 55:1. Men moet zeker van een en ander afstand doen, maar dat komt niet werkelijk in aanmerking, dat is alleen om plaats te maken voor den waren rijkdom. Doet afstand van uw zonden en uw zelfgenoegzaamheid, en komt tot Christus met een gevoel van uwe armoede en uw ledigheid, opdat gij vervuld moogt worden met Zijn verborgen schatten.

b. Deze mensen waren naakt. Christus zegt hun dat zij klederen kunnen bekomen, en dat deze hun schande en hun naaktheid zullen bedekken. Zij moeten die ontvangen van Christus, en zij hebben alleen hun vuile lompen af te werpen om de witte klederen aan te trekken. die Hij voor hen verworven en gereed heeft, Zijn eigen onkreukbare gerechtigheid ter rechtvaardigmaking en de klederen van heiligheid en heiligmaking.

c. Zij waren blind, en Hij raadt hun van Hem te kopen ogenzalf, opdat zij ziende mogen worden, hun eigen wijsheid en reden op te geven, die slechts blindheid zijn in de dingen Gods, en zich te wenden tot Zijn Woord en Geest, en hun ogen zullen geopend worden om hun weg en hun doel te zien, hun plicht en hun waar belang. Een nieuw en heerlijk verschiet zal zich dan voor hun zielen openen, een nieuwe wereld vol van de schoonste en uitnemendste voorwerpen zullen zij zien, en dit licht zal verrassend zijn voor hen, die nu zijn overgeleverd aan de macht der duisternis. Dit is de wijze en goede raad, dien Christus aan zorgloze zielen geeft, en indien zij dien opvolgen, zal Hij zich zelven gebonden achten hem geheel te vervullen.

5. Hier wordt een grote en genadige bemoediging voor deze zondige gemeente aan toegevoegd om de vermaning en den raad, die Christus haar gegeven heeft, wl ter harte te nemen. Hij zegt hun:

A. Ze zijn gegeven uit tedere liefde. Zo wie Ik liefheb, die bestraf en kastijd Ik. Wellicht denkt gij, dat Ik u alleen harde woorden en scherpe berispingen gegeven heb, maar het was alleen uit liefde voor uwe zielen. Ik zou u niet zo openlijk bestraft hebben over uw zondige lauwheid en uw ijdel zelfvertrouwen, wanneer Ik uwe zielen niet liefhad. Indien Ik u haatte, dan zou Ik u hebben laten varen en in uw zonde voortgaan tot zij uw verderf over u gebracht hadden. Zondaren behoren de bestraffingen van Gods Woord en Zijne roede te beschouwen als tekenen van Zijne genegenheid voor hun zielen, en moeten daarom waarachtig berouw gevoelen en zich keren tot Hem die hen slaat, beter een gefronst voorhoofd en wonden van een vriend dan de vleiende glimlachen van een vijand.

B. Indien zij bereid waren Zijne waarschuwing ter harte te nemen, dan was Hij gereed hun zielen goed te doen. Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop, Revelation 3:20. Merk hier op:

a. Het behaagt Christus genadiglijk door Zijn woord en Geest aan de deur van het hart der zondaren te komen, Hij gevoelt zich door Zijne barmhartigheid tot hen getrokken, gereed om hun een vriendelijk bezoek te brengen.

b. Hij vindt die deur voor H em gesloten, het hart des mensen is van nature voor Christus gesloten door onwetendheid, ongeloof en zondige vooroordelen.

c. Wanneer Hij het hart gesloten vindt, trekt Hij zich niet onmiddellijk terug, maar wacht genadig, zelfs al wordt Zijn hoofd van den dauw bevochtigd.

d. Hij gebruikt alle geschikte middelen om de zondaren wakker te schudden en hen te noodzaken voor Hem de deur te openen, Hij roept door Zijn woord, Hij klopt door de werkingen van Zijn Geest in hun gewetens.

e. Zij, die voor Hem opendoen, zullen zich tot hun grote vertroosting en hun voordeel verheugen in Zijne tegenwoordigheid. Hij zal met hen avondmaal houden, Hij zal aannemen wat goed in hen is, Hij zal al Zijn schatten voor hen met zich brengen. Hij zal overvloed medebrengen, nieuwe voorraden van genade en vertroosting, en daardoor opwekken tot nieuwe daden van geloof, en liefde en blijdschap, en in dit alles zullen Christus en Zijn berouwhebbende discipelen zalige gemeenschap met elkander hebben. Helaas, hoeveel verliezen zorgloze en opstandige zondaren door te weigeren voor Christus de deur van het hart te openen!

I II. Wij komen nu tot het slot van den brief, en hebben hier evenals vroeger:

1. De belofte gedaan aan den gelovige, die overwint. Hier ligt het volgende in opgesloten.

A. Ofschoon deze gemeente naar het scheen geheel overrompeld en overwonnen was door lauwheid en zelfvertrouwen, zo was het toch mogelijk dat zij door de bestraffingen en den raad van Christus zou bezield worden met nieuwen ijver en levenskracht, en als overwinnaars uit den geestelijken strijd te voorschijn komen.

B. Indien dat het geval was, zouden al de vroegere overtredingen vergeven worden, en zij een grote beloning ontvangen. En welke is deze beloning? Die overwint, Ik zal hem geven met Mij te zitten in Mijnen troon, gelijk als Ik overwonnen heb en ben gezeten met Mijnen Vader in Zijnen troon, Revelation 3:21. Hier wordt aangeduid:

a. Dat Christus zelf verzoekingen en tegenstand te doorstaan heeft gehad.

b. Dat Hij die alle overwon en meer dan overwinnaar geweest is.

c. Dat Hij, als beloning voor Zijn strijd en overwinning, met God den Vader in diens troon gezeten is, in het bezit van de heerlijkheid, die Hij van eeuwigheid bij den Vader had, maar die Hij gaarne op aarde verborgen had gehouden, het als het ware in de hand des Vaders latende, als een onderpand dat Hij Zijn werk getrouw vervullen zou, alvorens Hij dien heerlijken luister weer aannam. En na dat volbracht te hebben, vroeg en verkreeg Hij Zijn onderpand terug, om te verschijnen in Zijn goddelijke majesteit als de gelijke van den Vader.

d. Zij, die Christus gelijk worden in Zijn beproevingen en overwinningen, zullen Hem gelijk gemaakt worden in Zijne heerlijkheid, zij zullen met Hem zitten in Zijnen troon, in Zijn rechterstoel bij het einde der wereld, in Zijn troon van heerlijkheid tot in alle eeuwigheid, schitterende in Zijne stralen uit kracht van hun vereniging met en hun betrekking tot Hem, als het mystieke lichaam, waarvan Hij het hoofd is

2. Dit alles wordt besloten met de algemene oproeping om aandacht, Revelation 3:22, waardoor aan allen, die deze brieven zullen lezen, op het harte gedrukt wordt, dat hetgeen er in geschreven staat niet is van eigen uitlegging, niet bedoeld wordt tot onderrichting, bestraffing en verbetering van deze gemeenten alleen, maar van alle gemeenten van Christus in alle eeuwen en delen van de wereld. Er zal in alle opvolgende gemeenten enige gelijkenis zijn met deze, zowel in haar genaden als in haar zonden, maar zij mogen alle verwachten, dat God met haar zal handelen zoals Hij met deze handelde, welke alle eeuwen door de voorbeelden zijn van hetgeen getrouwe en vruchtbare gemeenten van God mogen verwachten. En wat de ontrouwe gemeenten betreft, deze moeten lijden van Zijn hand verwachten. Ja, Gods handelingen met Zijne gemeenten geven nuttig onderricht aan het overig deel der mensheid, om dat te doen overwegen: Indien het oordeel van het huis Gods begint, welk zal het einde zijn van hen, die het Evangelie van Christus niet gehoorzaam zijn? 1 Peter 4:17. Zo eindigen de boodschappen van Christus aan de Aziatische gemeenten, en daarmee de brieven van dit boek. Wij komen nu tot het profetische deel.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Revelation 3". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/revelation-3.html. 1706.
adsFree icon
Ads FreeProfile