Lectionary Calendar
Friday, July 18th, 2025
the Week of Proper 10 / Ordinary 15
video advertismenet
Read the Bible
08.1sa.nl.lie.ot.his 014:026 Het volk nu kwam in een bos, en zie, daar was overvloed van honing; maar niemand bracht de hand aan den mond; want het vreesde den eed. Maar Jonathan, die niet gehoord had hoe zijn vader het volk bezworen had, stak de punt van den stok dien hij in de hand had uit, doopte ze in de honingraten en bracht de hand aan den mond. Zo kwam er weer glans in zijn ogen. Maar iemand uit het volk maakte hem de opmerking: Uw vader heeft het volk bezworen met de woorden: Vervloekt wie heden iets gebruikt! Toen zeide Jonathan: Daarmede heeft mijn vader het land in het ongeluk gestort; ziet eens, hoe er weer glans in mijn ogen is gekomen, nu ik een weinig van dezen honing heb geproefd. Zou niet veeleer, indien het volk heden vrij had kunnen eten van den buit zijner vijanden dien het gevonden heeft, de slachting onder de Filistijnen groter geweest zijn? Nadat zij te dien dage onder de Filistijnen tot zonsondergang toe een slachting aangericht hadden, was het volk zeer vermoeid en viel op den buit aan: zij haalden kleinvee, runderen en kalveren, wierpen ze op den grond, slachtten ze en aten het vlees met het bloed. En men deelde aan Saul mede: Daar bezondigt zich het volk tegen den Heer, door het vlees met het bloed te eten! Toen zeide hij: Gij misdraagt u. Wentelt een groten steen hier naar mij toe. Voorts zeide Saul: Verstrooit u onder het volk en zegt hun: Brenge ieder uwer zijn rund of schaap bij mij, slacht het hierop en eet dan; en bezondigt u niet tegen den Heer door het vlees met het bloed te eten. Hierop bracht het ganse volk, ieder wat hij had, en zij slachtten het aldaar. Daarna bouwde Saul voor den Heer een altaar. Dit is het eerste altaar dat hij voor den Heer gebouwd heeft. Toen zeide Saul: Laat ons vannacht de Filistijnen achternazetten, hen onder den voet treden, tot het aanbreken van den morgen, en niemand van hen overlaten. En zij zeiden: Doe alwat goed is in uw oog. Doch de priester zeide: Laat ons hier tot de godheid nadertreden. Zo vroeg Saul de godheid: Zal ik de Filistijnen achternazetten? zult gij hen in de hand van Israel geven? Maar hij antwoordde hem te dien dage niet. Daarom zeide Saul: Treedt hier voor, alle hoofden des volks! en overtuigt u en ziet, door wien heden deze zonde bedreven is. Want, zo waar als de Heer leeft, die aan Israel de zege verschaft heeft, al ware zij door mijn zoon Jonathan bedreven, sterven zal hij. En niemand uit het ganse volk antwoordde hem. Voorts zeide hij tot gans Israel: Gij gaat aan den enen kant staan; ik en mijn zoon Jonathan aan den anderen. Het volk zeide: Doe wat goed is in uw oog. Toen zeide Saul: Heer, god van Israel, waarom anwoordt gij heden uw dienstknecht niet? Indien de schuld bij mij of mijn zoon Jonathan ligt, Heer, god van Israel, geef dan uriem; maar indien zij bij uw volk Israel ligt, geef dan tummiem. Aangewezen werden Jonathan en Saul, en het volk kwam vrij. Nu zeide Saul: Werpt het lot tussen mij en mijn zoon Jonathan, en hij dien de Heer aanwijst zal sterven. Het volk zeide tot Saul: Dit zal niet geschieden! Maar Saul was sterker dan het volk. Zo wierpen zij het lot tussen hem en zijn zoon Jonathan. Aangewezen werd Jonathan. Toen zeide Saul tot Jonathan: Deel mij mede, wat gij gedaan hebt. En Jonathan deelde het hem mede en zeide: Ik heb met de punt van den stok dien ik in de hand had een weinig honing geproefd. Hier ben ik; ik zal sterven. Saul hernam: Zo, ja meer nog, zal God mij doen; gij moet sterven, Jonathan. Doch het volk zeide tot Saul: Zou Jonathan, die deze grote overwinning in Israel bewerkt heeft, moeten sterven? Dat zij verre! Zo waar als de Heer leeft! geen haar van zijn hoofd zal ter aarde vallen; want met Gods hulp heeft hij het heden volbracht. En het volk kocht Jonathan los, zodat hij niet behoefde te sterven. Daarna trok Saul op en staakte het vervolgen van de Filistijnen, die weder naar hun plaats gingen. Nadat Saul het koningsschap over Israel had aanvaard, voerde hij krijg met al zijn vijanden rondom: Moab, de Ammonieten, Edom, den koning van Soba en de Filistijnen. Overal waarheen hij zich wendde zegevierde hij. Hij gedroeg zich dapper, sloeg Amalek en verloste Israel uit de hand van hen die het plunderden. De zonen van Saul waren Jonathan, Isjo en Malkisjua, en van zijn beide dochters heette de oudste Merab, de jongste Michal. De vrouw van Saul heette Ahinoam, de dochter van Ahimaas, en zijn krijgsoverste Abner, de zoon van Ner, Sauls oom. Kis, de vader van Saul, en Ner, Abners vader, waren zonen van Abiel. De krijg tegen de Filistijnen was hevig zolang Saul leefde; en waar Saul ook een krijgshaftigen en dapperen man zag, lijfde hij hem bij zijn leger in.
Bible Study Resources
Parallel Translations
Gereviseerde Lutherse Vertaling
En het gehele volk kwam in het woud, en er was honig op het veld;
Staten Vertaling
En het ganse volk kwam in een woud; en daar was honig op het veld.
Bible Verse Review
from Treasury of Scripure Knowledge
all they: Deuteronomy 9:28, Matthew 3:5
honey: This was wild honey, which to this day abounds in Judea; and bursting from the comb, runs down the hollow trees, rocks, etc. Exodus 3:8, Numbers 13:27, Matthew 3:4
Reciprocal: Judges 14:9 - General Psalms 81:16 - honey Proverbs 25:16 - Hast
Gill's Notes on the Bible
And all they of the land came to a wood,.... Which lay between Bethaven and Aijalon; by whom are meant not all the inhabitants of the land of Israel, but all that came with Saul and Jonathan, and that joined them in the pursuit:
and there was honey upon the ground; which dropped upon it, as in the following verse, or where it was produced by bees; for Aristotle r reports, that bees in some places make their combs upon the ground; this was wild honey, which Diodorus Siculus s speaks of as common in Arabia, and which perhaps John the Baptist ate of, Matthew 3:4. Jarchi says, this was the honey of canes, or sugar canes, which grew in the land of Israel; and affirms from Nathan an Ishmaelite, that in the Ishmaelitish or Arabic language they call honey, sugar; but neither of these can be proved.
r Hist. Animal. l. 5. c. 22. s Bibliothec. l. 19. p. 731.
Barnes' Notes on the Bible
All they of the land - literally, all the land, probably meaning all those named in 1 Samuel 14:21-22, who now flocked to the wood as a rendezvous.
Clarke's Notes on the Bible
Verse 1 Samuel 14:25. There was honey upon the ground — There were many wild bees in that country, and Judea is expressly said to be a land flowing with milk and honey.