Jeremia 29:11

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Want Ik weet, welke gedachten Ik over u heb, spreekt de Heer, namelijk gedachten van vrede en niet van leed, om u te geven het einde, dat gij verwacht.

Parallel Translations

Gereviseerde Leidse Vertaling
span data-lang="dut" data-trans="lie" data-ref="jer.29.1" class="versetxt"> Dit is de inhoud van den brief, gezonden door den profeet Jeremia uit Jeruzalem aan de oudsten onder de ballingen, de priesters, de profeten en het ganse volk, door Nebukadnesar uit Jeruzalem naar Babel weggevoerd, na het vertrek uit Jeruzalem van koning Jechonja en de koningin-moeder, de kamerlingen en al de vorsten van Juda en Jeruzalem, de handwerkslieden en de slotenmakers; hij gaf dien mede aan Eleaza, den zoon van Sjafan, en Gemarja, den zoon van Hilkia, die door Sedekia, den koning van Juda, naar Babel tot Nebukadnesar, den koning van Babel, gezonden waren: Zo zegt de Heer der heirscharen, Israels god, aan al de ballingen die ik uit Jeruzalem naar Babel heb weggevoerd: Bouwt huizen, en bewoont ze; legt tuinen aan, en eet er de vruchten van; neemt vrouwen, en verwekt zonen en dochteren; neemt ook voor uw zonen vrouwen en geeft uw dochters aan mannen, opdat zij zonen en dochters baren; en vermenigvuldigt u aldaar, neemt in aantal niet af. En behartigt het welzijn der stad waarheen ik u heb weggevoerd, en bidt voor haar tot den Heer; want bij haar welvaart zult gij welvaren. Want zo zegt de Heer der heirscharen, Israels god: Laten de profeten die in uw midden zijn en uw waarzeggers u niet misleiden, en geeft geen gehoor aan de dromen die gij droomt; want leugens profeteren zij u in mijn naam; ik heb hen niet gezonden, spreekt de Heer. 23.jer.nl.lie.ot.map 029:011 23.jer.nl.lie.ot.map 029:012 23.jer.nl.lie.ot.map 029:013 23.jer.nl.lie.ot.map 029:014 23.jer.nl.lie.ot.map 029:015 Zo toch zegt de Heer van den koning die zit op Davids troon, en van al het volk dat in deze stad woont, uw broeders die niet met u als ballingen zijn heengegaan; zo zegt de Heer der heirscharen: Zie, ik laat op hen los het zwaard, den honger en de pest, en ik zal hen gelijkstellen met de walgelijke vijgen, die te slecht zijn om te eten; ik zal hen achtervolgen met het zwaard, den honger en de pest, hen maken ten speelbal voor alle koninkrijken der aarde, tot een verwensching, een voorwerp van ontzetting, gesis en versmading onder alle volken werwaarts ik hen zal hebben weggedreven; omdat zij niet geluisterd hebben naar mijn woorden, spreekt de Heer, als ik onverdroten mijn dienaren de profeten tot hen zond. Maar gij, ballingen die ik uit Jeruzalem naar Babel heb weggezonden, hoort allen 's Heeren woord! (29-10) Zo toch zegt de Heer: Eerst wanneer zeventig jaren voor Babel verlopen zijn zal ik naar u omzien, en aan u mijn belofte gestanddoen u herwaarts terug te brengen. (29-11) Want ik weet zelf, welke gedachten ik aangaande u koester, spreekt de Heer, gedachten van vrede, en niet van onheil: u te geven een toekomst en een goede hoop. (29-12) Gij zult mij aanroepen, en heengaan en tot mij bidden, en ik zal u verhoren; (29-13) gij zult mij zoeken en mij vinden, indien gij van ganser harte naar mij vraagt. (29-14) Ja ik zal mij door u laten vinden, zegt de Heer, uw lot wenden, u herzamelen uit alle volkeren en alle plaatsen waarheen ik u heb weggedreven, spreekt de Heer, en u terugbrengen naar de plaats van waar ik u heb weggevoerd. (29-15) Wat betreft uw zeggen: De Heer heeft ons in Babel profeten doen opstaan --zo zegt de Heer der heirscharen, Israels god, van Achab, den zoon van Kolaja, en van Sedekia, den zoon van Maazeja, die u in mijn naam leugen profeteren: Zie, ik lever hen over aan Nebukadresar, den koning van Babel, die hen voor uw ogen zal verslaan. En aan hen zal bij al de ballingen van Juda in Babel de vervloeking ontleend worden: De Heer doe u het lot ondergaan van Sedekia en Achab, die door den koning van Babel aan het vuur zijn geroosterd-- omdat zij een dwaasheid in Israel hebben begaan: overspel bedreven met de vrouwen hunner naasten en een woord in mijn naam gesproken dat ik hun niet had opgedragen. --Ik weet het en ben er getuige van, spreekt de Heer. En tot Sjemaja, den Nehelamiet, zult gij zeggen: Zo zegt de Heer der heirscharen, Israels god: Omdat gij op eigen gezag aan het ganse volk te Jeruzalem, aan den priester Sefanja, den zoon van Maazeja, en aan de andere priesters een brief hebt gezonden, van dezen inhoud: De Heer heeft u tot priester aangesteld in de plaats van den priester Jojada om opziener in den tempel te zijn en elken razenden en profeterenden mens in het blok en den halskraag te zetten. Waarom zijt gij dan niet tegen Jeremia van Anathoth, die bij u profeteert, opgetreden? Immers heeft hij ons in Babel de boodschap gezonden: Het zal nog lang duren; bouwt huizen en woont er in; legt tuinen aan en eet er de vruchten van. De priester Sefanja nu las dezen brief den profeet Jeremia voor. Toen kwam het woord des Heeren tot Jeremia: Zend aan al de ballingen de boodschap: Zo zegt de Heer aangaande Sjemaja den Nehelamiet: Omdat Sjemaja u geprofeteerd heeft, terwijl ik hem niet gezonden heb, en hij u op leugen heeft doen vertrouwen, daarom zegt de Heer aldus: Zie, ik straf Sjemaja, den Nehelamiet, en zijn kroost: niemand der zijnen zal in het midden van dit volk wonen, en hij zal het goede niet aanschouwen dat ik mijn volk zal schenken, spreekt de Heer; omdat hij afval van den Heer heeft gepredikt.

Staten Vertaling
Want Ik weet de gedachten, die Ik over u denk, spreekt de HEERE, gedachten des vredes, en niet des kwaads, dat Ik u geve het einde en de verwachting.

Bible Verse Review
  from Treasury of Scripure Knowledge

I know: Job 23:13, Psalms 33:11, Psalms 40:5, Isaiah 46:10, Isaiah 46:11, Isaiah 55:8-12, Micah 4:12, Zechariah 1:6, Zechariah 8:14, Zechariah 8:15

thoughts: Jeremiah 3:12-19, Jeremiah 30:18-22, Jeremiah 31:1 - Jeremiah 33:26, Isaiah 40:1 - Isaiah 46:13, Ezekiel 34:11-31, Ezekiel 36:1 - Ezekiel 37:28, Ezekiel 39:1-29, Hosea 2:14-23, Hosea 3:5, Hosea 14:2-9, Joel 2:28-32, Amos 9:8-15, Micah 5:4-7, Micah 7:14-20, Zephaniah 3:14-20, Zechariah 9:9-17, Zechariah 12:5-10, Zechariah 14:20, Zechariah 14:21, Revelation 14:8-14

expected end: Heb. end and expectation, Lamentations 3:26

Reciprocal: 1 Kings 8:20 - hath performed Nehemiah 1:9 - if ye turn Nehemiah 5:19 - Think Psalms 102:17 - He will Psalms 139:17 - precious Proverbs 23:18 - surely Ecclesiastes 3:17 - for Isaiah 9:13 - neither Isaiah 14:24 - Surely Isaiah 30:19 - he will Isaiah 40:2 - warfare Jeremiah 15:11 - verily I Jeremiah 31:17 - General Ezekiel 36:37 - I will yet Zechariah 13:9 - they shall call Acts 27:31 - Except 1 Corinthians 10:13 - make

Gill's Notes on the Bible

For I know the thoughts that I think towards you, saith the Lord,.... The purposes and resolutions of his heart concerning their welfare, particularly the restoration of them to their own land; these were within him, and known to him, and him only; they were remembered by him, and continued with him, as the "thoughts of his heart are to all generations"; and so would not fail of being performed; men think and forget what they have thought of, and so it comes to nothing; but thus it is not with God; he has taken up many thoughts in a way of love, grace, and mercy, concerning sinful men; about their election in Christ; a provision of all spiritual blessings for them; redemption and salvation by Christ; their effectual calling, adoption, and eternal life:

thoughts of peace, and not of evil: or "for evil" t; these thoughts were concerning the temporal peace and prosperity of the Jews in Babylon, and not of anything to their hurt; yea, even their captivity was for their good, Jeremiah 24:5; and thoughts concerning his spiritual Israel, their peace and reconciliation with God, and the manner of bringing it about, by the blood, sufferings, and death of his Son in human nature, with whom he consulted and agreed about this matter; and concerning their inward spiritual peace of mind and conscience now, and their eternal peace hereafter: nor does he ever think of evil for them; whatever evil he thinks towards others, angels or men, he thinks none towards them; and whatever evil befalls them, he means it for good, and it does work for good unto them; he cannot think otherwise concerning them, consistent with his everlasting and unchangeable love to them; since he has designed so much good for them, does so much to them, and has so much to bestow upon them. The issue of all which is,

to give you an expected end; a very desirable one; such as they wished and hoped to have, and expected; such as would put an end to all their troubles, and put them into the enjoyment of all good things promised and waited for. This, in the mystical sense, may have reference to the Messiah, in whom all God's thoughts of peace, concerning his special people, issue; he is the Alpha and Omega, the beginning and the end, of all things, Revelation 1:8; of all things in creation; of the Scriptures, promises and prophecies of it: "the end of the law for righteousness",

Romans 10:4: the fulfilling end of it, by his obedience, and sufferings, and death; and who was to come, and did come, at the end of the Jewish world, at the end of their civil and ecclesiastical state: he was long promised and prophesied of and was much waited for and expected, by the saints before the flood; from thence to Moses; from Moses to David; from David to the Babylonian captivity; from thence to the times of his coming, when there was a general expectation of him; and expected end was then given, as an instance of grace and good will to men. It may also be applied to salvation by Christ; the end of all God's gracious purposes and designs; the end of the covenant of grace, the provisions, blessings, and promises of it; the end of Christ's coming into the world, and of his obedience and death; the end of his prayers and preparations now in heaven; and the end of the faith of the saints on earth: this is an end hoped, waited for, and expected by faith; and for which there is good reason; since it is wrought out, prepared, and promised; saints are heirs of it; and now it is nearer than when they believed; and will be bestowed as a free grace gift, through Jesus Christ our Lord; and will be enjoyed as the issue and result of God's eternal thoughts of peace concerning them. Some render it, "an expected reward" u; which is given at the end of the work: others, "posterity and hope" w; a numerous posterity, and hope and expectation of good things from the Lord, promised in the days of the Messiah.

t ולא לרעה "et non in malum", Montanus, Cocceius, Schmidt. u אחרית ותקוה "mercedem et quidem expectatam", Piscator; so Ben Melech. w "Posteritatem et spem", Schmidt.

Barnes' Notes on the Bible

An expected end - Rather, a future and a hope. The nation shall not come to an end; the exile shall be followed by a restoration.

Clarke's Notes on the Bible

Verse Jeremiah 29:11. Thoughts of peace — Here God gives them to understand,

1. That his love was moved towards them.

2. That he would perform his good word, his promises often repeated, to them.

3. That for the fulfilment of these they must pray, seek, and search.

4. That he would hearken, and they should find him; provided,

5. They sought him with their whole heart, Jeremiah 29:10-13.