Lectionary Calendar
Friday, May 17th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Job 37

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 37

Job 37:1.

GODS MAJESTEIT WORDT UIT HET BOEK DER NATUUR GEKEND.

Job 37:1-Job 37:13. Mijn ganse hart beeft over den majestueuzen klank van den rollenden donder en de snel elkaar opvolgende bliksemen. Daarin openbaart de heerlijke God zijne onnaspeurlijke wondermacht. Evenzo in de overige werken der natuur, in vroegen en spaden regen, in den winter, wiens macht mensen en dieren ondervinden, in storm, in koude, in ijs. Alles bestuurt Hij naar Zijne wijsheid tot straf of ten zegen van Zijne schepselen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 37

Job 37:1.

GODS MAJESTEIT WORDT UIT HET BOEK DER NATUUR GEKEND.

Job 37:1-Job 37:13. Mijn ganse hart beeft over den majestueuzen klank van den rollenden donder en de snel elkaar opvolgende bliksemen. Daarin openbaart de heerlijke God zijne onnaspeurlijke wondermacht. Evenzo in de overige werken der natuur, in vroegen en spaden regen, in den winter, wiens macht mensen en dieren ondervinden, in storm, in koude, in ijs. Alles bestuurt Hij naar Zijne wijsheid tot straf of ten zegen van Zijne schepselen.

Vers 1

1. Ook 1) beeft hierover, over die vreselijke majesteit Gods, die ons in den naderenden donder tegentreedt, mijn hart, en springt op uit van zijne plaats 2).

1) Of: Ja, hierover beeft mijn hart. De grondtekst geeft duidelijk aan, dat het onweder, wat straks losbreekt en waarin God zich openbaart aan Job, reeds nu zich doet horen, of naderbij komt. Het woordje hierover geeft dit juist aan. Ook Job 37:2 zegt ons dit.

2) De inwendige angst, die bijna alle mensen, even als ook de dieren, bij een onweder overvalt, meer dan bij enig ander natuurverschijnsel, is alleen reeds genoegzaam ten bewijze, dat de H. Schrift recht heeft, wanneer zij op vele plaatsen (vgl. Psalms 18:1) het onweder als ene geheel bijzondere en duidelijke openbaring der heerlijkheid en majesteit van God, als den Schepper en Rechter der wereld, voorstelt..

Vers 1

1. Ook 1) beeft hierover, over die vreselijke majesteit Gods, die ons in den naderenden donder tegentreedt, mijn hart, en springt op uit van zijne plaats 2).

1) Of: Ja, hierover beeft mijn hart. De grondtekst geeft duidelijk aan, dat het onweder, wat straks losbreekt en waarin God zich openbaart aan Job, reeds nu zich doet horen, of naderbij komt. Het woordje hierover geeft dit juist aan. Ook Job 37:2 zegt ons dit.

2) De inwendige angst, die bijna alle mensen, even als ook de dieren, bij een onweder overvalt, meer dan bij enig ander natuurverschijnsel, is alleen reeds genoegzaam ten bewijze, dat de H. Schrift recht heeft, wanneer zij op vele plaatsen (vgl. Psalms 18:1) het onweder als ene geheel bijzondere en duidelijke openbaring der heerlijkheid en majesteit van God, als den Schepper en Rechter der wereld, voorstelt..

Vers 2

2. Gevoelt gij hierbij niet hetzelfde als ik? Hoort toch met aandacht a) de beweging, het daveren Zijner stem, en het geluid, het gedreun, dat uit Zijnen mond uitgaat!

a) Psalms 29:3.

1) Letterlijk: Hoort, o hoort!

Vers 2

2. Gevoelt gij hierbij niet hetzelfde als ik? Hoort toch met aandacht a) de beweging, het daveren Zijner stem, en het geluid, het gedreun, dat uit Zijnen mond uitgaat!

a) Psalms 29:3.

1) Letterlijk: Hoort, o hoort!

Vers 3

3. Dat onweder, den donder zendt Hij recht uit onder den gansen hemel laat Hij het los, en Zijn licht, den bliksem, over de einden der aarde.

Vers 3

3. Dat onweder, den donder zendt Hij recht uit onder den gansen hemel laat Hij het los, en Zijn licht, den bliksem, over de einden der aarde.

Vers 4

4. Daarna, na den bliksem, brult Hij met de stem; Hij dondert met de stem Zijner hoogheid, en Hij vertrekt die dingen niet1), houdt met Zijne bliksemen niet op, als Zijne stem zal gehoord worden, zonder tussenpozen laat Hij het aan den hemel lichten.

1) In het Hebreeën Welo jeakbeem. Letterlijk: Hij houdt ze niet terug, n.l. de bliksemen.

Dr. Kuyper c.s. hebben in hun uitgave van den Staten-Bijbel het woord vertrekt vervangen door stelt uit. Elihu wijst er hierop, dat God, de Heere, niet ophoudt met Zijn stem te doen horen, Zijne bliksems niet terug houdt. 5. God dondert met Zijne stem zeer wonderlijk, zodat men over Zijne verhevenheid zich verbazen moet; Hij doet grote dingen aan al Zijne schepselen, op velerlei wijze, en wij begrijpen ze niet in hun oorzaak en bedoelingen. Dwaasheid ware het dan te menen, dat wij al Zijne verborgene wegen, die Hij met de Zijnen houdt, zouden kunnen verstaan. Zij zijn allen wonderbaar, maar toch zalig.

Elihu spreekt voortdurend over de overmeesterende indrukken van het prachtig naderend onweder, dat zich reeds begint te ontlasten, en waaruit de Heere Zichzelven wil openbaren. Daarbij is hem dit duidelijk een zinnebeeld van den dikwijls zo donkeren heilsweg van God in droefenissen en aanvechtingen, Ook in Jobs leven was bliksemstraal op bliksemstraal, donder op donder gevolgd; maar daarvan zou hij zeker zijn, dat geen slag bij toeval kwam, maar de Heere zelf, gelijk in het onweder, zo ook bij zijne aanvechtingen tegenwoordig was, en zelf de slagen richtte naar hun doel. Toorn en genade zijn ook in de aanvechting, even als in het onweder, bij elkaar. De Heere wil Job in het onweder, dat hem getroffen heeft, zegenen en op nieuw begenadigen; maar Job ziet in den over hem gekomen angst alleen den ook gereed staanden toorn. Het onweder, dat thans gezien wordt, herinnert Elihu ook aan vele andere wonderen Gods in de natuur; tot deze gaat hij reeds in de tweede helft van Job 37:5 over. Maar de indrukken van het onweder op zijn gemoed zijn te machtig; daarom keert hij onwillekeurig altijd weer daarnaar terug (zie Job 37:11, Job 37:14)..

Vers 4

4. Daarna, na den bliksem, brult Hij met de stem; Hij dondert met de stem Zijner hoogheid, en Hij vertrekt die dingen niet1), houdt met Zijne bliksemen niet op, als Zijne stem zal gehoord worden, zonder tussenpozen laat Hij het aan den hemel lichten.

1) In het Hebreeën Welo jeakbeem. Letterlijk: Hij houdt ze niet terug, n.l. de bliksemen.

Dr. Kuyper c.s. hebben in hun uitgave van den Staten-Bijbel het woord vertrekt vervangen door stelt uit. Elihu wijst er hierop, dat God, de Heere, niet ophoudt met Zijn stem te doen horen, Zijne bliksems niet terug houdt. 5. God dondert met Zijne stem zeer wonderlijk, zodat men over Zijne verhevenheid zich verbazen moet; Hij doet grote dingen aan al Zijne schepselen, op velerlei wijze, en wij begrijpen ze niet in hun oorzaak en bedoelingen. Dwaasheid ware het dan te menen, dat wij al Zijne verborgene wegen, die Hij met de Zijnen houdt, zouden kunnen verstaan. Zij zijn allen wonderbaar, maar toch zalig.

Elihu spreekt voortdurend over de overmeesterende indrukken van het prachtig naderend onweder, dat zich reeds begint te ontlasten, en waaruit de Heere Zichzelven wil openbaren. Daarbij is hem dit duidelijk een zinnebeeld van den dikwijls zo donkeren heilsweg van God in droefenissen en aanvechtingen, Ook in Jobs leven was bliksemstraal op bliksemstraal, donder op donder gevolgd; maar daarvan zou hij zeker zijn, dat geen slag bij toeval kwam, maar de Heere zelf, gelijk in het onweder, zo ook bij zijne aanvechtingen tegenwoordig was, en zelf de slagen richtte naar hun doel. Toorn en genade zijn ook in de aanvechting, even als in het onweder, bij elkaar. De Heere wil Job in het onweder, dat hem getroffen heeft, zegenen en op nieuw begenadigen; maar Job ziet in den over hem gekomen angst alleen den ook gereed staanden toorn. Het onweder, dat thans gezien wordt, herinnert Elihu ook aan vele andere wonderen Gods in de natuur; tot deze gaat hij reeds in de tweede helft van Job 37:5 over. Maar de indrukken van het onweder op zijn gemoed zijn te machtig; daarom keert hij onwillekeurig altijd weer daarnaar terug (zie Job 37:11, Job 37:14)..

Vers 6

6. Wij begrijpen Hem niet a); want Hij zegt tot de sneeuw: Wees, val op de aarde; en tot den plasregen des regens: Val neer op de aarde! dan is er de plasregen Zijner sterke regenen. Zijn almachtig woord is genoeg, om het winter te doen worden.

a) Psalms 147:16.

Vers 6

6. Wij begrijpen Hem niet a); want Hij zegt tot de sneeuw: Wees, val op de aarde; en tot den plasregen des regens: Val neer op de aarde! dan is er de plasregen Zijner sterke regenen. Zijn almachtig woord is genoeg, om het winter te doen worden.

a) Psalms 147:16.

Vers 7

7. Dan, in zulk een wintertijd, zegelt Hij de hand van ieder mens toe, zo hij van den gewonen arbeid rusten moet en zich in zijne woning voor de koude winden en den regen moet terugtrekken, opdat Hij kenne alle lieden Zijns volks 1), opdat allen, die Hij schiep, weten dat het de Heere is, die al deze dingen doet.

1) Beter: Opdat tot zijne erkentenis komen al de lieden van Zijn werk, d.i. al degenen, die Hij geschapen heeft.

Vers 7

7. Dan, in zulk een wintertijd, zegelt Hij de hand van ieder mens toe, zo hij van den gewonen arbeid rusten moet en zich in zijne woning voor de koude winden en den regen moet terugtrekken, opdat Hij kenne alle lieden Zijns volks 1), opdat allen, die Hij schiep, weten dat het de Heere is, die al deze dingen doet.

1) Beter: Opdat tot zijne erkentenis komen al de lieden van Zijn werk, d.i. al degenen, die Hij geschapen heeft.

Vers 8

8. En zelfs het gedierte, het wild gedierte van het woud, gaat in loerplaatsen, in schuilhoeken en blijft in zijne holen, zonder arbeid even als de mens, zelfs dikwijls in een winterslaap (Psalms 104:22).

Vers 8

8. En zelfs het gedierte, het wild gedierte van het woud, gaat in loerplaatsen, in schuilhoeken en blijft in zijne holen, zonder arbeid even als de mens, zelfs dikwijls in een winterslaap (Psalms 104:22).

Vers 9

9. Uit de binnenkamer, uit de verborgene verte van de grote Arabische woestijn, in het Zuidoosten van Hauran (Job 9:9)komt ten tijde des winters de wervelwind, de hevige, verwoestende wind (vgl. Job 1:19. Hosea 13:15),en van de verstrooiende winden, van de winden, die de wolken verstrooien en den hemel helder maken, de koude.

De Oostenwind is in Syrië en Arabië het meest in den winter en in het begin van de lente, wanneer hij bij lang aanhouden het jonge groen verzengt en een jaar van honger veroorzaakt, waarom hij ook Samum (de verwoestende) heet. Hij is droog, brengt het bloed in beweging, benauwt de borst, veroorzaakt onrust en angst, slapeloze nachten of verontrustende dromen. Mens en dier gevoelt zich bij zijn waaien zwak en ziek. Stormen zijn bij den Oostenwind zeldzaam: wordt hij echter tot een storm, zo veroorzaakt hij door zijne geweldige stoten grote schade. Hij ontwortelt de grootste bomen..

Vers 9

9. Uit de binnenkamer, uit de verborgene verte van de grote Arabische woestijn, in het Zuidoosten van Hauran (Job 9:9)komt ten tijde des winters de wervelwind, de hevige, verwoestende wind (vgl. Job 1:19. Hosea 13:15),en van de verstrooiende winden, van de winden, die de wolken verstrooien en den hemel helder maken, de koude.

De Oostenwind is in Syrië en Arabië het meest in den winter en in het begin van de lente, wanneer hij bij lang aanhouden het jonge groen verzengt en een jaar van honger veroorzaakt, waarom hij ook Samum (de verwoestende) heet. Hij is droog, brengt het bloed in beweging, benauwt de borst, veroorzaakt onrust en angst, slapeloze nachten of verontrustende dromen. Mens en dier gevoelt zich bij zijn waaien zwak en ziek. Stormen zijn bij den Oostenwind zeldzaam: wordt hij echter tot een storm, zo veroorzaakt hij door zijne geweldige stoten grote schade. Hij ontwortelt de grootste bomen..

Vers 10

10. Denkt verder aan den Noordenwind, dien God over de wateren zendt (vgl. Job 4:15 ). a) Door zijn geblaas geeft God de vorst, zodat de brede wateren verstijfd worden tot een vasten vloer.

a) Job 38:29,Job 38:30. Psalms 147:17, Psalms 147:18.

Vers 10

10. Denkt verder aan den Noordenwind, dien God over de wateren zendt (vgl. Job 4:15 ). a) Door zijn geblaas geeft God de vorst, zodat de brede wateren verstijfd worden tot een vasten vloer.

a) Job 38:29,Job 38:30. Psalms 147:17, Psalms 147:18.

Vers 11

11. Ook vermoeit, belaadt Hij de dikke wolken in den zomertijd, gelijk wij het thans voor ons zien, door klaarheid 1), door ene menigte van water; Hij verstrooit, breidt de wolk Zijns lichts, de van bliksem zwangere wolken uit.

1) In het Hebreeën beri. Hier te vertalen door, veelheid van water. Na een ogenblik vertoefd te hebben bij Gods Almacht in den winter, wordt zijn oog en zijn gemoed onweerstaanbaar aangetrokken door het onweder, dat zich ontlast. Hij wijst hier op een uitstorting van water, die veel heeft van een wolkbreuk.

Vers 11

11. Ook vermoeit, belaadt Hij de dikke wolken in den zomertijd, gelijk wij het thans voor ons zien, door klaarheid 1), door ene menigte van water; Hij verstrooit, breidt de wolk Zijns lichts, de van bliksem zwangere wolken uit.

1) In het Hebreeën beri. Hier te vertalen door, veelheid van water. Na een ogenblik vertoefd te hebben bij Gods Almacht in den winter, wordt zijn oog en zijn gemoed onweerstaanbaar aangetrokken door het onweder, dat zich ontlast. Hij wijst hier op een uitstorting van water, die veel heeft van een wolkbreuk.

Vers 12

12. Die onweerswolk keert zich dan naar Zijnen wijzen raad door ommegangen; wendt zich nu hier dan daar heen, naar Gods beschikking, dat zij doen al wat Hij ze gebiedt, op het vlakke der wereld, op de aarde; al wat die onweerswolk uitwerkt is onder hogere leiding.

1) Welsprekend zegt hij hier, dat Hij zendt n de wolk n de stormen en alles, opdat zij doen, wat Hij voor de gehele wereld heeft voorgesteld. Alsof hij tot ons wil zeggen, dat men altijd de macht en heerschappij Gods in alles wat wij zien, moeten beschouwen, dat waar Hij zeker ons straft, wij mogen leren onze zonde te gevoelen, daartegen ook, dat wij Zijne goedheid proeven, wanneer wij door haar verkwikt worden, wanneer het Hem lust ons liefderijk te behandelen. Opdat wij derhalve dit erkennen, dat wij weten, dat wij schepselen niet ons zelven regeren, maar dat God, omtrent ons, naarmate het hem goeddunkt, beschikt. Derhalve gebruikt Hij hen, tot dat wat Hij bevolen heeft, om over de ganse aarde te doen. Daarom kunnen wij hier een goede kennis verzamelen. Want waarom vrezen wij zozeer voor den donder en andere dingen? Immers, omdat wij God niet vrezen. En dat is ene rechtvaardige straf voor ons ongeloof. De mensen willen God niet vrezen. Waarom nu zendt Hij dit alles? Tot ongevoelige schepselen. Maar opdat Hij daardoor hen des te groter schrik inboezeme. Ziedaar een verachter Gods, die allen godsdienst met de voeten heeft verschopt! Een duivelse razernij heeft hem gans en al veranderd. Alle onderscheid tussen goed en kwaad veracht hij. Ondertussen verschrikt Hij hem door den donder, brengt Hem in verwarring; ja ontrust hem geheel. Ziedaar het loon, hetwelk zij bekomen, die God de verschuldigde eer niet bewijzen en weigeren Gode als hun Heere te erkennen..

Vers 12

12. Die onweerswolk keert zich dan naar Zijnen wijzen raad door ommegangen; wendt zich nu hier dan daar heen, naar Gods beschikking, dat zij doen al wat Hij ze gebiedt, op het vlakke der wereld, op de aarde; al wat die onweerswolk uitwerkt is onder hogere leiding.

1) Welsprekend zegt hij hier, dat Hij zendt n de wolk n de stormen en alles, opdat zij doen, wat Hij voor de gehele wereld heeft voorgesteld. Alsof hij tot ons wil zeggen, dat men altijd de macht en heerschappij Gods in alles wat wij zien, moeten beschouwen, dat waar Hij zeker ons straft, wij mogen leren onze zonde te gevoelen, daartegen ook, dat wij Zijne goedheid proeven, wanneer wij door haar verkwikt worden, wanneer het Hem lust ons liefderijk te behandelen. Opdat wij derhalve dit erkennen, dat wij weten, dat wij schepselen niet ons zelven regeren, maar dat God, omtrent ons, naarmate het hem goeddunkt, beschikt. Derhalve gebruikt Hij hen, tot dat wat Hij bevolen heeft, om over de ganse aarde te doen. Daarom kunnen wij hier een goede kennis verzamelen. Want waarom vrezen wij zozeer voor den donder en andere dingen? Immers, omdat wij God niet vrezen. En dat is ene rechtvaardige straf voor ons ongeloof. De mensen willen God niet vrezen. Waarom nu zendt Hij dit alles? Tot ongevoelige schepselen. Maar opdat Hij daardoor hen des te groter schrik inboezeme. Ziedaar een verachter Gods, die allen godsdienst met de voeten heeft verschopt! Een duivelse razernij heeft hem gans en al veranderd. Alle onderscheid tussen goed en kwaad veracht hij. Ondertussen verschrikt Hij hem door den donder, brengt Hem in verwarring; ja ontrust hem geheel. Ziedaar het loon, hetwelk zij bekomen, die God de verschuldigde eer niet bewijzen en weigeren Gode als hun Heere te erkennen..

Vers 13

13. Het zij dat Hij die tot a) ene roede, tot ene straf voor de zonden bezigt, of tot zegen voor Zijn land, voor het land der rechtvaardigen, of tot weldadigheid beschikt. a) Exodus 9:18,Exodus 9:23. 1 Samuel 12:18,1 Samuel 12:19. Ezra 10:9. Job 36:31.

Wat Elihu hier van het onweder zegt, dat het door den Almachtigen, Rechtvaardigen en goedertieren God naar Zijnen wil geleid wordt, en het niet van het toeval afhankelijk is, waar het treft, is van alle andere natuurverschijnselen waar, zowel van het grootste als van het kleinste. Alle krachten der natuur, volgens de leer der Heilige Schrift, zijn in de hand van haren Schepper, en Hij leidt ze alle tot vervulling van Zijnen heiligen wil, die niets anders bedoelt, dan de wereld te verlossen en in den mens Zijn evenbeeld te herstellen. Daarin bestaat Zijne Voorzienigheid. Ook de kleinste gebeurtenis in de natuur is niet van toevalligen aard, maar dient Hem tot opbouwing van Zijn rijk, tot zaligheid van den mens, als het centrum der gehele natuur. De natuur heeft niet, gelijk de ongelovige wereld en door hare wijsheid dronken filosofie en natuurwetenschap troost, hare van God losgemaakte, onveranderlijke wetten, wier volvoering in gene verbintenis zou staan met de menselijke gerechtigheid en godzaligheid. De naar ons heen gekeerde zijde der natuur met hare schijnbaar onverbreekbare wetten der noodzakelijkheid is nooit te denken zonder de zijde, die naar den almachtigen en barmhartigen God, den Schepper, Verlosser en Heiligmaker des mensen gekeerd is met al de wetten van Goddelijke vrijheid, die dienen om der mensen zaligheid te weeg te brengen. -De wereld der natuur heeft, em zo te spreken, talloze open plaatsen, juist daar, waar zij voor ons verschijnt, als in onafscheidelijken samenhang staande; waar het rijk der zaligheid met zijne eigene wetten voor onze kortzichtige ogen slechts van tijd tot tijd, maar in waarheid steeds en overal doorschittert. Zulk ene steeds open plaats is de mens; iedere verhoring van zijn gebed, elke werking van God in en aan hem is zulk een doorschijnen van de wet der vrijheid, ja de gehele natuur-wereld is steeds en geheel open voor het gebied der zaligheid; de wetten van beide zijden staan met elkaar in verband als cirkels met n middelpunt. Alle zogenaamde wonderen zijn daarom geenszins een ogenblikkelijk ingrijpen in het ijzeren natuurmechanisme, waarop steeds ene herstelling zou moeten volgen, maar een voor onze blindheid bijzonder zichtbaar geworden doorschemeren van de veel hogere wetten der natuur, aan welke de mindere, vaststaande, dierbaar zijn..

Alle zaken en gebeurtenissen van de natuurlijke wereld zijn alzo gene gevolgen van een blind mechanismus, maar van een rechtvaardig, goedertieren en barmhartig Welbehagen, dat ons wil zalig maken..

Het is derhalve volstrekt nodig, dat wij van God blijven afhangen, omdat wij van Zijne goedheid alles mogen en moeten hopen, en aan Zijne wijsheid de mate onzer genietingen en behoeften met reden mag toevertrouwen, gelijk Zijne macht in staat is, alles naar behoren, op Zijn tijd te schenken, en ons in het midden zelfs Zijner oordelen over de volken, kan en zal bewaren ter Zijner ere..

14.

V. Job 37:14-Job 37:24. Zo min gij de wonderdaden Gods in de natuur kunt begrijpen, zo min zult gij u ongestraft vermeten, Hem over Zijne wereldregering te bedillen. Al is het dat gij nu in het donkere zweeft, zo is het toch iets gerings, dat Gods zon u spoedig weer beschijnt. Hij is onbegrijpelijk en almachtig, maar nooit onrechtvaardig. Waarlijk wijzen vrezen Hem daarom. 14. Neem dit, o Job! ter ore; sta stil, en aanmerk de wonderen Gods in de natuur, die u omringt, zo zal het u niet moeilijk zijn van de wijsheid en gerechtigheid in Gods bestuur op u en uw lijdens-raadsel ene toepassing te maken.

Vers 13

13. Het zij dat Hij die tot a) ene roede, tot ene straf voor de zonden bezigt, of tot zegen voor Zijn land, voor het land der rechtvaardigen, of tot weldadigheid beschikt. a) Exodus 9:18,Exodus 9:23. 1 Samuel 12:18,1 Samuel 12:19. Ezra 10:9. Job 36:31.

Wat Elihu hier van het onweder zegt, dat het door den Almachtigen, Rechtvaardigen en goedertieren God naar Zijnen wil geleid wordt, en het niet van het toeval afhankelijk is, waar het treft, is van alle andere natuurverschijnselen waar, zowel van het grootste als van het kleinste. Alle krachten der natuur, volgens de leer der Heilige Schrift, zijn in de hand van haren Schepper, en Hij leidt ze alle tot vervulling van Zijnen heiligen wil, die niets anders bedoelt, dan de wereld te verlossen en in den mens Zijn evenbeeld te herstellen. Daarin bestaat Zijne Voorzienigheid. Ook de kleinste gebeurtenis in de natuur is niet van toevalligen aard, maar dient Hem tot opbouwing van Zijn rijk, tot zaligheid van den mens, als het centrum der gehele natuur. De natuur heeft niet, gelijk de ongelovige wereld en door hare wijsheid dronken filosofie en natuurwetenschap troost, hare van God losgemaakte, onveranderlijke wetten, wier volvoering in gene verbintenis zou staan met de menselijke gerechtigheid en godzaligheid. De naar ons heen gekeerde zijde der natuur met hare schijnbaar onverbreekbare wetten der noodzakelijkheid is nooit te denken zonder de zijde, die naar den almachtigen en barmhartigen God, den Schepper, Verlosser en Heiligmaker des mensen gekeerd is met al de wetten van Goddelijke vrijheid, die dienen om der mensen zaligheid te weeg te brengen. -De wereld der natuur heeft, em zo te spreken, talloze open plaatsen, juist daar, waar zij voor ons verschijnt, als in onafscheidelijken samenhang staande; waar het rijk der zaligheid met zijne eigene wetten voor onze kortzichtige ogen slechts van tijd tot tijd, maar in waarheid steeds en overal doorschittert. Zulk ene steeds open plaats is de mens; iedere verhoring van zijn gebed, elke werking van God in en aan hem is zulk een doorschijnen van de wet der vrijheid, ja de gehele natuur-wereld is steeds en geheel open voor het gebied der zaligheid; de wetten van beide zijden staan met elkaar in verband als cirkels met n middelpunt. Alle zogenaamde wonderen zijn daarom geenszins een ogenblikkelijk ingrijpen in het ijzeren natuurmechanisme, waarop steeds ene herstelling zou moeten volgen, maar een voor onze blindheid bijzonder zichtbaar geworden doorschemeren van de veel hogere wetten der natuur, aan welke de mindere, vaststaande, dierbaar zijn..

Alle zaken en gebeurtenissen van de natuurlijke wereld zijn alzo gene gevolgen van een blind mechanismus, maar van een rechtvaardig, goedertieren en barmhartig Welbehagen, dat ons wil zalig maken..

Het is derhalve volstrekt nodig, dat wij van God blijven afhangen, omdat wij van Zijne goedheid alles mogen en moeten hopen, en aan Zijne wijsheid de mate onzer genietingen en behoeften met reden mag toevertrouwen, gelijk Zijne macht in staat is, alles naar behoren, op Zijn tijd te schenken, en ons in het midden zelfs Zijner oordelen over de volken, kan en zal bewaren ter Zijner ere..

14.

V. Job 37:14-Job 37:24. Zo min gij de wonderdaden Gods in de natuur kunt begrijpen, zo min zult gij u ongestraft vermeten, Hem over Zijne wereldregering te bedillen. Al is het dat gij nu in het donkere zweeft, zo is het toch iets gerings, dat Gods zon u spoedig weer beschijnt. Hij is onbegrijpelijk en almachtig, maar nooit onrechtvaardig. Waarlijk wijzen vrezen Hem daarom. 14. Neem dit, o Job! ter ore; sta stil, en aanmerk de wonderen Gods in de natuur, die u omringt, zo zal het u niet moeilijk zijn van de wijsheid en gerechtigheid in Gods bestuur op u en uw lijdens-raadsel ene toepassing te maken.

Vers 15

15. Weet 1) gij wanneer, op welke tijden en om welke redenen God over deze natuurwonderen, die ik u voorstelde (Job 37:6-Job 37:13), orde stelt, ze voorneemt, en in `t bijzonder, wanneer Hij het licht Zijner wolk, den bliksemstraal, laat schijnen? Kunt gij van deze en van alle wonderdaden Gods meer begrijpen, dan dat zij geschieden en zijn?

1) Ongetwijfeld is het Elihu er om te doen, om Job klein en nederig te maken in eigen ogen. Job heeft zich niet weinig laten voorstaan op zijn kennis en toch heeft hij het raadsel van zijn lijden niet kunnen oplossen. Elihu wil Job er nu toe brengen, om in te zien, dat de Heere den nederige in eigen ogen aanziet en de hogen in eigen schatting vernedert. Wij zijn van gisteren en weten niets. En daarom stelt hij Job allerlei vragen. Of hij de raadselen in de natuur heeft kunnen oplossen. Of hij kan verklaren, hoe eensklaps de warmte komt, of het onweder tot bedaren komt. Of hij kan verklaren, hoe God de hemelen heeft uitgespannen. Hij weet het, dat Job op alle deze vragen het stilzwijgen moet bewaren. En daarom, als Job niet eens kan verklaren wat hij ziet, wat hij met eigen ogen aanschouwt, hoe zou hij dan kunnen oplossen de vele raadselen der Voorzienigheid en der Godsregering ook ten opzichte van het lijden der Zijnen?

Vers 15

15. Weet 1) gij wanneer, op welke tijden en om welke redenen God over deze natuurwonderen, die ik u voorstelde (Job 37:6-Job 37:13), orde stelt, ze voorneemt, en in `t bijzonder, wanneer Hij het licht Zijner wolk, den bliksemstraal, laat schijnen? Kunt gij van deze en van alle wonderdaden Gods meer begrijpen, dan dat zij geschieden en zijn?

1) Ongetwijfeld is het Elihu er om te doen, om Job klein en nederig te maken in eigen ogen. Job heeft zich niet weinig laten voorstaan op zijn kennis en toch heeft hij het raadsel van zijn lijden niet kunnen oplossen. Elihu wil Job er nu toe brengen, om in te zien, dat de Heere den nederige in eigen ogen aanziet en de hogen in eigen schatting vernedert. Wij zijn van gisteren en weten niets. En daarom stelt hij Job allerlei vragen. Of hij de raadselen in de natuur heeft kunnen oplossen. Of hij kan verklaren, hoe eensklaps de warmte komt, of het onweder tot bedaren komt. Of hij kan verklaren, hoe God de hemelen heeft uitgespannen. Hij weet het, dat Job op alle deze vragen het stilzwijgen moet bewaren. En daarom, als Job niet eens kan verklaren wat hij ziet, wat hij met eigen ogen aanschouwt, hoe zou hij dan kunnen oplossen de vele raadselen der Voorzienigheid en der Godsregering ook ten opzichte van het lijden der Zijnen?

Vers 16

16. Hebt gij wetenschap van de opwegingen der dikke wolken, hoe de zware wolken in evenwicht gehouden worden? Het zijn de wonderheden, de wondervolle beschikkingen desgenen, die volmaakt is in wetenschappen?

Vers 16

16. Hebt gij wetenschap van de opwegingen der dikke wolken, hoe de zware wolken in evenwicht gehouden worden? Het zijn de wonderheden, de wondervolle beschikkingen desgenen, die volmaakt is in wetenschappen?

Vers 17

17. Begrijpt gij het, hoe het komt, dat uwe klederen warm worden, gelijk gij op dit ogenblik ondervindt, als Hij de aarde stil maakt uit het zuiden, den zachten zuidenwind laat waaien, die het onweder voorafgaat (Luke 12:55)?

Vers 17

17. Begrijpt gij het, hoe het komt, dat uwe klederen warm worden, gelijk gij op dit ogenblik ondervindt, als Hij de aarde stil maakt uit het zuiden, den zachten zuidenwind laat waaien, die het onweder voorafgaat (Luke 12:55)?

Vers 18

18. Hebt gij met Hem de hemelen uitgespannen, men zou het menen aan uwe stoute taal, waarmee gij Hem bedilt en tot een twist gedurig oproept, de hemelen, die vast zijn, als een gegoten spiegel?

In de gehele oudheid had men slechts spiegels van gepolijst metaal (Exodus 38:8); glazen spiegels komen eerst in de 13de eeuw voor.

Alexander von Humboldt, de grote meester der natuurschildering, zegt omtrent de natuurbeschouwingen in ons Hoofdstuk: "De meteorologische processen, welke in de wolken plaats hebben, de vorming en oplossing der dampen bij verschillende richting van wind, hun kleurenspel, het ontstaan van den hagel en van den vallenden donder worden hier met individuele aanschouwelijkheid beschreven; ook worden vele vragen voorgelegd, die onze tegenwoordige fysica in meer wetenschappelijke uitdrukkingen kan formuleren, maar niet bevredigend kan oplossen. Waar de natuur karig hare gaven uitdeelt, scherpt zij de zintuigen van den mens, dat hij op iedere afwisseling in de bewogen lucht zowel als in de wolken let, dat hij in de eenzaamheid der dorre woestijn, zowel als in die van den golven slaanden Oceaan elke afwisseling van verschijningen nagaat, of zij ook voorboden konden wezen. Het klimaat is bijzonder in het dorre en rotsachtige gedeelte van Palestina geschikt om zulke opmerkingen te maken.".

Vers 18

18. Hebt gij met Hem de hemelen uitgespannen, men zou het menen aan uwe stoute taal, waarmee gij Hem bedilt en tot een twist gedurig oproept, de hemelen, die vast zijn, als een gegoten spiegel?

In de gehele oudheid had men slechts spiegels van gepolijst metaal (Exodus 38:8); glazen spiegels komen eerst in de 13de eeuw voor.

Alexander von Humboldt, de grote meester der natuurschildering, zegt omtrent de natuurbeschouwingen in ons Hoofdstuk: "De meteorologische processen, welke in de wolken plaats hebben, de vorming en oplossing der dampen bij verschillende richting van wind, hun kleurenspel, het ontstaan van den hagel en van den vallenden donder worden hier met individuele aanschouwelijkheid beschreven; ook worden vele vragen voorgelegd, die onze tegenwoordige fysica in meer wetenschappelijke uitdrukkingen kan formuleren, maar niet bevredigend kan oplossen. Waar de natuur karig hare gaven uitdeelt, scherpt zij de zintuigen van den mens, dat hij op iedere afwisseling in de bewogen lucht zowel als in de wolken let, dat hij in de eenzaamheid der dorre woestijn, zowel als in die van den golven slaanden Oceaan elke afwisseling van verschijningen nagaat, of zij ook voorboden konden wezen. Het klimaat is bijzonder in het dorre en rotsachtige gedeelte van Palestina geschikt om zulke opmerkingen te maken.".

Vers 19

19. Onderricht ons toch, wat wij, nietige mensen, Hem zeggen zullen, den zo wonderbaar heerlijken God, die in dat onweder nadert. Gij zult het toestemmen, dat het ons betaamt te zwijgen, want wij zullen niets ordentelijk voorstellen kunnen, niets dat ons recht geeft ons naast Hem te stellen, van wege de duisternis van ons verstand.

Hier (Job 37:18, Job 37:19) klinkt reeds de toon van verhevene ironie, die later nog sterker in de redenen van Jehova terugkeert; maar de ironie verstomt voor den schrik van den eerbied, die bij de gedachte aan de Goddelijke majesteit den sprekende zelven vervult..

Moeten wij dan niet meer dan zinneloos zijn, indien wij ons aanmatigen Hem te weerstaan, en naar een gelegenheid zoeken, om met Hem te twisten. Ziedaar, waarom hier gesproken wordt van duisternis. Laten wij derhalve onze conditie erkennen en insgelijks die van God. Dan zullen wij onzen mond sluiten en wij zullen ons niet meer aanmatigen verlof te vragen, zoals wij gewoon zijn, met om Hem te twisten. Maar bij ons zal de nederigheid zijn, om alles goed te keuren, wat God doet, en men zal bekennen, dat er niets in Hem is, dan wijsheid, goedheid, billijkheid en rechtvaardigheid, zodat er niets voor ons overblijft, dan Hem in alles de ere te geven..

Vers 19

19. Onderricht ons toch, wat wij, nietige mensen, Hem zeggen zullen, den zo wonderbaar heerlijken God, die in dat onweder nadert. Gij zult het toestemmen, dat het ons betaamt te zwijgen, want wij zullen niets ordentelijk voorstellen kunnen, niets dat ons recht geeft ons naast Hem te stellen, van wege de duisternis van ons verstand.

Hier (Job 37:18, Job 37:19) klinkt reeds de toon van verhevene ironie, die later nog sterker in de redenen van Jehova terugkeert; maar de ironie verstomt voor den schrik van den eerbied, die bij de gedachte aan de Goddelijke majesteit den sprekende zelven vervult..

Moeten wij dan niet meer dan zinneloos zijn, indien wij ons aanmatigen Hem te weerstaan, en naar een gelegenheid zoeken, om met Hem te twisten. Ziedaar, waarom hier gesproken wordt van duisternis. Laten wij derhalve onze conditie erkennen en insgelijks die van God. Dan zullen wij onzen mond sluiten en wij zullen ons niet meer aanmatigen verlof te vragen, zoals wij gewoon zijn, met om Hem te twisten. Maar bij ons zal de nederigheid zijn, om alles goed te keuren, wat God doet, en men zal bekennen, dat er niets in Hem is, dan wijsheid, goedheid, billijkheid en rechtvaardigheid, zodat er niets voor ons overblijft, dan Hem in alles de ere te geven..

Vers 20

20. Zal het Hem 1)? die niet met Zich laat spotten verteld worden, als ik, een mens, met een verduisterd, kortzichtig verstand zo morrend en bedillend over Hem en Zijne wereldregering zou spreken? En dat hebt Hij gedaan. De schrik grijpt mij aan bij de gedachte, dat ik tegen Zijn bestuur zou morren, en nog zou wensen, dat mijne woorden voor Hem kwamen, gelijk gij dikwijls gedaan hebt. Denkt iemand 2) dat, zou iemand wensen, om met God te twisten, gewis hij zal verslonden worden.

1) Elihu stelt zich in het levendige van zijne weerlegging in Jobs plaats, en stelt zich voor den geest, hoe vreselijk het voor hem zou zijn, zo hij gedaan had als Job. Dit moet op Job een diepen indruk maken. -Elihu is nu op de hoogte zijner weerlegging gekomen. Van nu af komt hij zacht vermanende en vertroostende tot het slot en neemt nog eens al het vorige te zamen..

Indien een mens zijn zaak wil bepleiten voor God, moet hij zeker te kort schieten, hoeveel meer zou hij dan als wegzinken, indien hij durfde tegen God pleiten, en met zijn Meester twisten! Zo Gods toorn hem niet als een vermetele in dit geval verteren mocht, zou Zijn heerlijke glorie en luister hem toch ten uiterste verschrikken, van verbaasdheid doen sidderen, of hem met blindheid en doofheid treffen, en stok stijf doen worden van schrik..

2) Of, of zal iemand wensen vernietigd te worden? Elihu spreekt het hier uit, dat iemand, die zou wensen, dat zijn twisten met God, Hem zou worden bekend gemaakt, gevaar liep, om vernietigd te worden. Job heeft gewild, dat zijne verdediging, gelijk als de aanklacht zijner vrienden, zou bekend gemaakt worden aan den Hemelsen Rechter, gelijk men dit gewoon was voor den aardsen rechtbank te doen. Maar gewis, indien dit werkelijk plaats had, indien God zich enkel als de Heilige en Rechtvaardige openbaarde en niet ook als de Barmhartige en Genadige, indien God dus deed naar het striktste recht, er zou van den met God twistende niets overblijven. Hij zou omkomen en vergaan.

Vers 20

20. Zal het Hem 1)? die niet met Zich laat spotten verteld worden, als ik, een mens, met een verduisterd, kortzichtig verstand zo morrend en bedillend over Hem en Zijne wereldregering zou spreken? En dat hebt Hij gedaan. De schrik grijpt mij aan bij de gedachte, dat ik tegen Zijn bestuur zou morren, en nog zou wensen, dat mijne woorden voor Hem kwamen, gelijk gij dikwijls gedaan hebt. Denkt iemand 2) dat, zou iemand wensen, om met God te twisten, gewis hij zal verslonden worden.

1) Elihu stelt zich in het levendige van zijne weerlegging in Jobs plaats, en stelt zich voor den geest, hoe vreselijk het voor hem zou zijn, zo hij gedaan had als Job. Dit moet op Job een diepen indruk maken. -Elihu is nu op de hoogte zijner weerlegging gekomen. Van nu af komt hij zacht vermanende en vertroostende tot het slot en neemt nog eens al het vorige te zamen..

Indien een mens zijn zaak wil bepleiten voor God, moet hij zeker te kort schieten, hoeveel meer zou hij dan als wegzinken, indien hij durfde tegen God pleiten, en met zijn Meester twisten! Zo Gods toorn hem niet als een vermetele in dit geval verteren mocht, zou Zijn heerlijke glorie en luister hem toch ten uiterste verschrikken, van verbaasdheid doen sidderen, of hem met blindheid en doofheid treffen, en stok stijf doen worden van schrik..

2) Of, of zal iemand wensen vernietigd te worden? Elihu spreekt het hier uit, dat iemand, die zou wensen, dat zijn twisten met God, Hem zou worden bekend gemaakt, gevaar liep, om vernietigd te worden. Job heeft gewild, dat zijne verdediging, gelijk als de aanklacht zijner vrienden, zou bekend gemaakt worden aan den Hemelsen Rechter, gelijk men dit gewoon was voor den aardsen rechtbank te doen. Maar gewis, indien dit werkelijk plaats had, indien God zich enkel als de Heilige en Rechtvaardige openbaarde en niet ook als de Barmhartige en Genadige, indien God dus deed naar het striktste recht, er zou van den met God twistende niets overblijven. Hij zou omkomen en vergaan.

Vers 21

21. En nu dikke zwarte onweerswolken den hemel bedekken ziet men het licht der zon niet, als het helder is in den hemel, hoewel de zon boven die wolken helder schijnt; als echter de wind doorgaat en dien hemel zuivert, dan zien wij weer het licht, en verheugen allen zich in Zijne heerlijkheid;

Ziet, zo heeft ook voor u de heldere zon van Gods genade een tijd lang achter de wolken der verwachting zich verborgen, zonder dat toch daarom Gods liefde jegens u verminderd was; maar ieder ogenblik kan zij zich weer voor u openbaren en des te heerlijker u beschijnen, wanneer gij slechts stil wilt zijn en ootmoedig wachten..

Licht is er altijd, maar het wordt niet altijd gezien. Wanneer er wolken tussen komen wordt het zelfs op den helderen middag duister. Het licht van Gods gunst schijnt altijd op Zijne gelovige dienaren, hoewel zij het niet altijd zien. Zonden zijn de wolken en dikwijls verhinderen zij ons het schitterend licht, dat in het aangezicht van God is, te zien. Zo zijn er ook wolken van zorg, die dikwijls onze zielen verduisteren; wanneer deze inwendige wolken als het ware op de ziel zich nestelen, heeft de Heere een wind, die over haar gaat en haar reinigt. Wat is die wind? Het is Zijn Heilige Geest. Het woord in den tekst betekent beide. Gelijk de wind de wolken verstrooit en verdrijft, die in de lucht vergaderd zijn, zo zuivert Gods Geest onze zielen van de wolken en nevelen van onkunde en ongeloof, van zonde en lust, die in onze harten vergaderd waren en anders eeuwig zouden gebleven zijn. Van al deze wolken reinigt de Heilige Geest ons in het werk der wedergeboorte. En van al de wolken, welke onze gewetens verontrusten, reinigt ons de Heilige Geest in het werk der vertroosting..

Op dit ogenblik is het zonlicht verscholen achter dikke wolken. Maar, zegt Elihu, n enkele windvlaag is voldoende, om het licht weer te voorschijn te roepen en de zon helder aan den hemel te doen staan. Zo is het ook met den Heere God. Achter de geestelijke wolken mag Hij zich verbergen, zodat ge uitroepen moet: Rondom Gods troon Zijn wolken en donkerheid, maar als de wind van Gods gunst en genade ze weer verdrijft, als God Zich weer openbaart en in Zijn Aangezicht Zich laat zien, dan breekt het licht ook weer in de ziele door, de bange vrees verdwijnt, en menig raadsel wordt U ontdekt.

Vers 21

21. En nu dikke zwarte onweerswolken den hemel bedekken ziet men het licht der zon niet, als het helder is in den hemel, hoewel de zon boven die wolken helder schijnt; als echter de wind doorgaat en dien hemel zuivert, dan zien wij weer het licht, en verheugen allen zich in Zijne heerlijkheid;

Ziet, zo heeft ook voor u de heldere zon van Gods genade een tijd lang achter de wolken der verwachting zich verborgen, zonder dat toch daarom Gods liefde jegens u verminderd was; maar ieder ogenblik kan zij zich weer voor u openbaren en des te heerlijker u beschijnen, wanneer gij slechts stil wilt zijn en ootmoedig wachten..

Licht is er altijd, maar het wordt niet altijd gezien. Wanneer er wolken tussen komen wordt het zelfs op den helderen middag duister. Het licht van Gods gunst schijnt altijd op Zijne gelovige dienaren, hoewel zij het niet altijd zien. Zonden zijn de wolken en dikwijls verhinderen zij ons het schitterend licht, dat in het aangezicht van God is, te zien. Zo zijn er ook wolken van zorg, die dikwijls onze zielen verduisteren; wanneer deze inwendige wolken als het ware op de ziel zich nestelen, heeft de Heere een wind, die over haar gaat en haar reinigt. Wat is die wind? Het is Zijn Heilige Geest. Het woord in den tekst betekent beide. Gelijk de wind de wolken verstrooit en verdrijft, die in de lucht vergaderd zijn, zo zuivert Gods Geest onze zielen van de wolken en nevelen van onkunde en ongeloof, van zonde en lust, die in onze harten vergaderd waren en anders eeuwig zouden gebleven zijn. Van al deze wolken reinigt de Heilige Geest ons in het werk der wedergeboorte. En van al de wolken, welke onze gewetens verontrusten, reinigt ons de Heilige Geest in het werk der vertroosting..

Op dit ogenblik is het zonlicht verscholen achter dikke wolken. Maar, zegt Elihu, n enkele windvlaag is voldoende, om het licht weer te voorschijn te roepen en de zon helder aan den hemel te doen staan. Zo is het ook met den Heere God. Achter de geestelijke wolken mag Hij zich verbergen, zodat ge uitroepen moet: Rondom Gods troon Zijn wolken en donkerheid, maar als de wind van Gods gunst en genade ze weer verdrijft, als God Zich weer openbaart en in Zijn Aangezicht Zich laat zien, dan breekt het licht ook weer in de ziele door, de bange vrees verdwijnt, en menig raadsel wordt U ontdekt.

Vers 22

22. Wie kan het begrijpen, als van het noorden het goud komt1), dat de mens uit de geheimvolle schatkamers aan het licht brengt; maar bij God is een vreselijke majesteit, wat zal ik nog meer optellen van Zijne wonderen, voor Hem is het grootste zelfs niet groot; Zijne macht en majesteit is nog oneindig ver boven al die openbaringen.

1) Volgens de gedachten der ouden is het Noorden de eigenlijke landstreek van het goud; daar bewaken grijpvogels de goudmijnen van het Arimaspische gebergte, gelijk Herodotus (lib. III 11 fl) vertelt, daar, van den bergpas van den Kaukasus tot aan de Gordyeïsche bergen, wordt door ongetemde volksstammen goud gegraven (Plinius hist. nat. VI 11); bij de Scyten wordt het door mieren aan het licht gebracht (Plinius XXXIII: 4), maar voor de meest fabelachtige hoofdplaats van het goud werd het Noordelijk Azië met het Altaigebergte gehouden..

Het vinden van het edele goud in het afgelegen Noorden staat in tegenstelling tegen de onmogelijkheid van het naspeuren van dien God, die in Zijne regering der wereld raadselachtig, maar heerlijk is. Dezelfde gedachte had ook Job (Job 28:1) uitgesproken, zonder die echter toe te passen.

Met deze verklaring sluit het vers zich aan het volgende aan.

Het goud kunt gij nog ontdekken, maar Gods Majesteit te doorgronden kunnen we niet.

Anders vatten, zoals Schultens e.a., het op, wanneer zij de zon, uit het verborgene als goud, in een gulden gestalte, laten voorkomen, evenzo, zeggen zij, is er bij God een onmogelijk te beschouwen, en met allen eerbied en vreze hoog te waarderen Majesteit en heerlijk blinkende Grootheid en Luister. -

Vers 22

22. Wie kan het begrijpen, als van het noorden het goud komt1), dat de mens uit de geheimvolle schatkamers aan het licht brengt; maar bij God is een vreselijke majesteit, wat zal ik nog meer optellen van Zijne wonderen, voor Hem is het grootste zelfs niet groot; Zijne macht en majesteit is nog oneindig ver boven al die openbaringen.

1) Volgens de gedachten der ouden is het Noorden de eigenlijke landstreek van het goud; daar bewaken grijpvogels de goudmijnen van het Arimaspische gebergte, gelijk Herodotus (lib. III 11 fl) vertelt, daar, van den bergpas van den Kaukasus tot aan de Gordyeïsche bergen, wordt door ongetemde volksstammen goud gegraven (Plinius hist. nat. VI 11); bij de Scyten wordt het door mieren aan het licht gebracht (Plinius XXXIII: 4), maar voor de meest fabelachtige hoofdplaats van het goud werd het Noordelijk Azië met het Altaigebergte gehouden..

Het vinden van het edele goud in het afgelegen Noorden staat in tegenstelling tegen de onmogelijkheid van het naspeuren van dien God, die in Zijne regering der wereld raadselachtig, maar heerlijk is. Dezelfde gedachte had ook Job (Job 28:1) uitgesproken, zonder die echter toe te passen.

Met deze verklaring sluit het vers zich aan het volgende aan.

Het goud kunt gij nog ontdekken, maar Gods Majesteit te doorgronden kunnen we niet.

Anders vatten, zoals Schultens e.a., het op, wanneer zij de zon, uit het verborgene als goud, in een gulden gestalte, laten voorkomen, evenzo, zeggen zij, is er bij God een onmogelijk te beschouwen, en met allen eerbied en vreze hoog te waarderen Majesteit en heerlijk blinkende Grootheid en Luister. -

Vers 23

23. Den Almachtige, Dien kunnen wij, door duisternis omgeven, in al Zijne werken, niet uitvinden, niet nagaan en begrijpen; Hij is daartoe te a) groot van kracht en majesteit; doch hoe groot ook Zijn vermogen zij en hoe ontzaglijk Zijne majesteit, door gericht en grote gerechtigheid verdrukt Hij niet 1); Hij doet niemand leed en schade in het gericht, of door al te grote gerechtigheid, door nietig kleingeestig verzoeken.

a) Job 9:4; Job 12:13,Job 12:16; Job 36:5.

Elihu keert hier aan het slot zijner rede terug tot het thema, van hetwelk hij uitgegaan is. "God buigt het recht niet en verdrukt niemand." dat is toch eigenlijk de hoofdgedachte, welke Elihu in Jobs hart wil overstorten, en die aanstonds in de verschijning des Heren hare daadzakelijke bevestiging vindt..

1) Of recht en gerechtigheid buigt Hij niet. Zo heeft Job het wel uitgesproken, wanneer hij meende, dat God zijn vijand was, maar zo is het niet, wil Elihu zeggen. Hij is en blijft de onkreukbaar Rechtvaardige, bij Wie er geen onrecht is.

Vers 23

23. Den Almachtige, Dien kunnen wij, door duisternis omgeven, in al Zijne werken, niet uitvinden, niet nagaan en begrijpen; Hij is daartoe te a) groot van kracht en majesteit; doch hoe groot ook Zijn vermogen zij en hoe ontzaglijk Zijne majesteit, door gericht en grote gerechtigheid verdrukt Hij niet 1); Hij doet niemand leed en schade in het gericht, of door al te grote gerechtigheid, door nietig kleingeestig verzoeken.

a) Job 9:4; Job 12:13,Job 12:16; Job 36:5.

Elihu keert hier aan het slot zijner rede terug tot het thema, van hetwelk hij uitgegaan is. "God buigt het recht niet en verdrukt niemand." dat is toch eigenlijk de hoofdgedachte, welke Elihu in Jobs hart wil overstorten, en die aanstonds in de verschijning des Heren hare daadzakelijke bevestiging vindt..

1) Of recht en gerechtigheid buigt Hij niet. Zo heeft Job het wel uitgesproken, wanneer hij meende, dat God zijn vijand was, maar zo is het niet, wil Elihu zeggen. Hij is en blijft de onkreukbaar Rechtvaardige, bij Wie er geen onrecht is.

Vers 24

24. Daarom, omdat in Hem ene zo volmaakte harmonie tussen almacht, gerechtigheid en goedertierenheid is, vrezen, eren Hem de lieden; allen, die dit erkennen, buigen zich gaarne onder Zijn rechtvaardig regeren: en Hij ziet gene wijzen van harte aan, gene, die wijs zijn in eigene ogen. Menselijke duisternis en hoogmoedig bedillen kan Hem niet aan het wankelen brengen, maar roept Hem slechts op om te vonnissen.

Nog eens wijst Elihu, ernstig waarschuwende, de eigenlijke boezemzonde van Job aan, die hem verhindert, zich onder Gods Wil te buigen. Wanneer wij bekwaam zijn geworden, om uit de wereld der natuur den Heere te volgen in het rijk der genade, en wanneer wij van de algemene zegeningen Zijner voorzienigheid in de schepping geleid zijn om de bijzondere zegeningen Zijner liefde in de verlossing te zien, welk een groot en onbegrensd veld is er ter beschouwing geopend voor het oog van een arm zondaar! Wij kunnen niet verhalen, gelijk Elihu zo schoon uitdrukt, hoe onze klederen ons warm maken, wanneer de Heere de aarde door een Zuidenwind verkwikt. En kan het dan wonder zijn, dat wij niet bekwaam zijn om te verklaren, hoe het kleed van Christus' gerechtigheid wordt tot een volmaakt rechtvaardig gewaad, om de ziel te kleden, en hem, die onrein is in zich zelven, in Christus rein, gezegend en geheiligd te maken? Treurig is het inderdaad, dat mensen ongelovig zijn ten opzichte van zo grote genade, daar hun dagelijkse ondervinding in de gewone zaken van Gods voorzienigheid hen dwingt volkomen toe te stemmen, zoveel dat zij niet kunnen verklaren..

Met een zekeren haast, met ene heilige vreze heeft hij de laatste woorden uitgesproken; hij breekt plotseling af, verstomt nu voor het onweder, dat steeds nader komt. Nu God zich opmaakt om te spreken, moet Zijn dienaar zwijgen.

Vers 24

24. Daarom, omdat in Hem ene zo volmaakte harmonie tussen almacht, gerechtigheid en goedertierenheid is, vrezen, eren Hem de lieden; allen, die dit erkennen, buigen zich gaarne onder Zijn rechtvaardig regeren: en Hij ziet gene wijzen van harte aan, gene, die wijs zijn in eigene ogen. Menselijke duisternis en hoogmoedig bedillen kan Hem niet aan het wankelen brengen, maar roept Hem slechts op om te vonnissen.

Nog eens wijst Elihu, ernstig waarschuwende, de eigenlijke boezemzonde van Job aan, die hem verhindert, zich onder Gods Wil te buigen. Wanneer wij bekwaam zijn geworden, om uit de wereld der natuur den Heere te volgen in het rijk der genade, en wanneer wij van de algemene zegeningen Zijner voorzienigheid in de schepping geleid zijn om de bijzondere zegeningen Zijner liefde in de verlossing te zien, welk een groot en onbegrensd veld is er ter beschouwing geopend voor het oog van een arm zondaar! Wij kunnen niet verhalen, gelijk Elihu zo schoon uitdrukt, hoe onze klederen ons warm maken, wanneer de Heere de aarde door een Zuidenwind verkwikt. En kan het dan wonder zijn, dat wij niet bekwaam zijn om te verklaren, hoe het kleed van Christus' gerechtigheid wordt tot een volmaakt rechtvaardig gewaad, om de ziel te kleden, en hem, die onrein is in zich zelven, in Christus rein, gezegend en geheiligd te maken? Treurig is het inderdaad, dat mensen ongelovig zijn ten opzichte van zo grote genade, daar hun dagelijkse ondervinding in de gewone zaken van Gods voorzienigheid hen dwingt volkomen toe te stemmen, zoveel dat zij niet kunnen verklaren..

Met een zekeren haast, met ene heilige vreze heeft hij de laatste woorden uitgesproken; hij breekt plotseling af, verstomt nu voor het onweder, dat steeds nader komt. Nu God zich opmaakt om te spreken, moet Zijn dienaar zwijgen.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Job 37". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/job-37.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile