Lectionary Calendar
Friday, May 17th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Nehemia 10

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NEHEMIA 10

Nehemiah 10:1.

VERZEGELING VAN HET NIEUWE VERBOND.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NEHEMIA 10

Nehemiah 10:1.

VERZEGELING VAN HET NIEUWE VERBOND.

Vers 1

1. Tot de verzegelingen 1), tot de mannen, die het bewijsstuk van het verbond ondertekenden, en in den naam van de ganse gemeente bekrachtigden, behoorden de voornaamsten onder het volk. Hun namen nu waren: Nehemia Hattirsatha, de stadhouder of landvoogd, zoon van Hachalja (Nehemiah 1:1), en Zidkia, vermoedelijk een hoog beambte, die den stadhouder ter zijde stond, misschien zijn schrijver (vergelijk Ezra 4:9),

1) Letterlijk luidt het: Aan het hoofd der verzegelenden, d.i. aan het hoofd dergenen, die het verbond ondertekend hadden.

Vers 1

1. Tot de verzegelingen 1), tot de mannen, die het bewijsstuk van het verbond ondertekenden, en in den naam van de ganse gemeente bekrachtigden, behoorden de voornaamsten onder het volk. Hun namen nu waren: Nehemia Hattirsatha, de stadhouder of landvoogd, zoon van Hachalja (Nehemiah 1:1), en Zidkia, vermoedelijk een hoog beambte, die den stadhouder ter zijde stond, misschien zijn schrijver (vergelijk Ezra 4:9),

1) Letterlijk luidt het: Aan het hoofd der verzegelenden, d.i. aan het hoofd dergenen, die het verbond ondertekend hadden.

Vers 2

2. Seraja (Nehemiah 11:11), Azaria, Jeremia,

Vers 2

2. Seraja (Nehemiah 11:11), Azaria, Jeremia,

Vers 8

8. Mazia, Bilgaï, Semaja. Dat waren de priesters, de toenmalige oversten der priesterorden.

Dat Ezra niet mede genoemd wordt, verklaart zich van zelf, daar hij niet tot de hoofden behoorde, die in den naam van de door hen vertegenwoordigde geslachten of afdelingen met hun namen ondertekenden. Opmerkelijk echter is het, dat de toenmalige hogepriester Eljasib (Nehemiah 3:1) ontbreekt; vermoedelijk was hij en een deel der priesters niet ingenomen met de strenge maatregelen van Ezra en Nehemia (vgl. Nehemiah 10:30 met Nehemiah 13:28); van daar ook, dat er slechts 21 in plaats van 24 priesterorden waren vertegenwoordigd..

Klinkenberg meent, dat Eljasib om zijn wangedrag (Nehemiah 13:4-Nehemiah 13:7 van de naamlijst zal afgelaten zijn.

Ook is het mogelijk, dat Seraja het stuk ondertekende als vorst van het huis des Heren in naam van de Hogepriesters.

Vers 8

8. Mazia, Bilgaï, Semaja. Dat waren de priesters, de toenmalige oversten der priesterorden.

Dat Ezra niet mede genoemd wordt, verklaart zich van zelf, daar hij niet tot de hoofden behoorde, die in den naam van de door hen vertegenwoordigde geslachten of afdelingen met hun namen ondertekenden. Opmerkelijk echter is het, dat de toenmalige hogepriester Eljasib (Nehemiah 3:1) ontbreekt; vermoedelijk was hij en een deel der priesters niet ingenomen met de strenge maatregelen van Ezra en Nehemia (vgl. Nehemiah 10:30 met Nehemiah 13:28); van daar ook, dat er slechts 21 in plaats van 24 priesterorden waren vertegenwoordigd..

Klinkenberg meent, dat Eljasib om zijn wangedrag (Nehemiah 13:4-Nehemiah 13:7 van de naamlijst zal afgelaten zijn.

Ook is het mogelijk, dat Seraja het stuk ondertekende als vorst van het huis des Heren in naam van de Hogepriesters.

Vers 9

9. En de Levieten of de hoofden, om hen in het verbond te vertegenwoordigen, namelijk: Jesua, zoon van Azanja, Binnui; van de zonen van Henadad, Kadmiël;

Vers 9

9. En de Levieten of de hoofden, om hen in het verbond te vertegenwoordigen, namelijk: Jesua, zoon van Azanja, Binnui; van de zonen van Henadad, Kadmiël;

Vers 14

14. De hoofden des volks waren (vergelijk Nehemiah 7:1 en Ezra 2:1): Paros, Pahath-Moab, Elam, Zatthu, Bani,

Vers 14

14. De hoofden des volks waren (vergelijk Nehemiah 7:1 en Ezra 2:1): Paros, Pahath-Moab, Elam, Zatthu, Bani,

Vers 28

28. En het overige des volks, alle leden der gemeente, behalve de hoofden der priester- en Levietenorden, en de hoofden der vaderhuizen, de priesters, de Levieten, de poortiers, de zangers, de Nethinim (1 Chronicles 9:2 ), en al wie zich van de volken der landen had afgescheiden tot Gods wet, de nakomelingen van de Israëlieten, die niet in ballingschap waren weggevoerd, en zich aan de nieuwe gemeente hadden aangesloten (Ezra 6:21), hun vrouwen, hun zonen en hun dochters, al wie wetenschap en verstand had, alzo van de zonen en dochters dergenen, die reeds een rijperen ouderdom bereikt hadden (Nehemiah 8:3); 29. Die hielden zich aan hun broederen, hun voortreffelijken, zij sloten zich aan de voornaamsten, verklaarden in te stemmen met de door de hoofden aangegane verbintenis, waartoe zij zich ook verplichtten, en kwamen in den vloek en in den eed, dat zij gezamenlijk zouden wandelen in de wet Gods, die gegeven is door de hand van den knecht Gods Mozes; en dat zij zouden houden, en dat zij zouden doen al de geboden des HEEREN, onzes Heren, onzen Gebieder, en Zijne rechten en Zijne inzettingen.

Vers 28

28. En het overige des volks, alle leden der gemeente, behalve de hoofden der priester- en Levietenorden, en de hoofden der vaderhuizen, de priesters, de Levieten, de poortiers, de zangers, de Nethinim (1 Chronicles 9:2 ), en al wie zich van de volken der landen had afgescheiden tot Gods wet, de nakomelingen van de Israëlieten, die niet in ballingschap waren weggevoerd, en zich aan de nieuwe gemeente hadden aangesloten (Ezra 6:21), hun vrouwen, hun zonen en hun dochters, al wie wetenschap en verstand had, alzo van de zonen en dochters dergenen, die reeds een rijperen ouderdom bereikt hadden (Nehemiah 8:3); 29. Die hielden zich aan hun broederen, hun voortreffelijken, zij sloten zich aan de voornaamsten, verklaarden in te stemmen met de door de hoofden aangegane verbintenis, waartoe zij zich ook verplichtten, en kwamen in den vloek en in den eed, dat zij gezamenlijk zouden wandelen in de wet Gods, die gegeven is door de hand van den knecht Gods Mozes; en dat zij zouden houden, en dat zij zouden doen al de geboden des HEEREN, onzes Heren, onzen Gebieder, en Zijne rechten en Zijne inzettingen.

Vers 30

30. a) En daarbij inzonderheid, dat wij onze dochters niet zouden geven aan de volken des lands, noch hun dochters nemen voor onze zonen (Ezra 9:2).

a) Exodus 34:16. Deuteronomy 7:3.

Vers 30

30. a) En daarbij inzonderheid, dat wij onze dochters niet zouden geven aan de volken des lands, noch hun dochters nemen voor onze zonen (Ezra 9:2).

a) Exodus 34:16. Deuteronomy 7:3.

Vers 31

31. a) Ook als de volken des lands koopwaren en alle koren op den Sabbatdag in de stad te verkoop brengen, dat wij het, om de Sabbatswet (Exodus 20:9) niet te schenden, op den Sabbat, of op enen anderen heiligen dag, waarop naar Numbers 28:1, 29 ene feestvergadering moest plaats hebben, en geen arbeid mocht verricht worden, van hen niet zouden nemen of kopen b); en dat wij, volgens de voorschriften in Leviticus 25:7 en Deuteronomy 25:2, het zevende jaar zouden vrijlaten, mitsgaders allerhande bezwaarnis 1) opheffen, de vruchten aan de armen laten, niet om schuld manen, de knechten weer vrij geven, enz.

a) Exodus 20:10; Exodus 34:21. Leviticus 23:2, Deuteronomy 5:12, b) Exodus 23:10. Leviticus 25:2. Deuteronomy 15:1,

1) Door den algemenen zin van dit verbond legden zij zich zelven genen anderen last op, dan waartoe zij reeds verplicht waren door alle andere banden van plicht, belang en dankbaarheid-in Gods wet te wandelen, en al Zijne geboden te onderhouden..

De inhoud van dit verbond was dan vooreerst, dat zij niet ten huwelijk zouden geven, of nemen van of aan de heidense volken, die in het land woonden; ten tweede, dat zij den Sabbat stiptelijk zouden houden en dien dag niet in een marktdag veranderen, dat ook op de overige heilige dagen zij niet zouden kopen van de heidenen, en eindelijk, dat zij het jubeljaar weer plechtig zouden vieren en aan de verplichtingen van dat jaar voldoen.

In de tweede plaats beloven zij niet alleen de geboden niet ongehoorzaam te zijn, ook verplichten zij zich, om den dienst des Heren te onderhouden en er voor te zorgen, dat die dienst geregeld kon worden waargenomen.

Ezra en Nehemia weten het wel, dat het onderhouden van den dienst des Heren boven alles gaat en dat, wanneer die dienst met blijdschap wordt waargenomen, er ook een strijd tegen de zonde zal zijn. Een ingaan tegen de geboden Gods staat in het nauwste verband met de verwaarlozing van den dienst des Heren.

Vers 31

31. a) Ook als de volken des lands koopwaren en alle koren op den Sabbatdag in de stad te verkoop brengen, dat wij het, om de Sabbatswet (Exodus 20:9) niet te schenden, op den Sabbat, of op enen anderen heiligen dag, waarop naar Numbers 28:1, 29 ene feestvergadering moest plaats hebben, en geen arbeid mocht verricht worden, van hen niet zouden nemen of kopen b); en dat wij, volgens de voorschriften in Leviticus 25:7 en Deuteronomy 25:2, het zevende jaar zouden vrijlaten, mitsgaders allerhande bezwaarnis 1) opheffen, de vruchten aan de armen laten, niet om schuld manen, de knechten weer vrij geven, enz.

a) Exodus 20:10; Exodus 34:21. Leviticus 23:2, Deuteronomy 5:12, b) Exodus 23:10. Leviticus 25:2. Deuteronomy 15:1,

1) Door den algemenen zin van dit verbond legden zij zich zelven genen anderen last op, dan waartoe zij reeds verplicht waren door alle andere banden van plicht, belang en dankbaarheid-in Gods wet te wandelen, en al Zijne geboden te onderhouden..

De inhoud van dit verbond was dan vooreerst, dat zij niet ten huwelijk zouden geven, of nemen van of aan de heidense volken, die in het land woonden; ten tweede, dat zij den Sabbat stiptelijk zouden houden en dien dag niet in een marktdag veranderen, dat ook op de overige heilige dagen zij niet zouden kopen van de heidenen, en eindelijk, dat zij het jubeljaar weer plechtig zouden vieren en aan de verplichtingen van dat jaar voldoen.

In de tweede plaats beloven zij niet alleen de geboden niet ongehoorzaam te zijn, ook verplichten zij zich, om den dienst des Heren te onderhouden en er voor te zorgen, dat die dienst geregeld kon worden waargenomen.

Ezra en Nehemia weten het wel, dat het onderhouden van den dienst des Heren boven alles gaat en dat, wanneer die dienst met blijdschap wordt waargenomen, er ook een strijd tegen de zonde zal zijn. Een ingaan tegen de geboden Gods staat in het nauwste verband met de verwaarlozing van den dienst des Heren.

Vers 32

32. IV. Nehemiah 10:32-Nehemiah 10:39. Daarna worden nog enige bepalingen behandeld, die ten doel hebben om de orde en den onafgebroken voortgang van den godsdienst, zo als hij nu weer naar de voorschriften der wet is ingericht, te verzekeren.

32. Voorts zetten wij ons geboden, namen wij de verplichting op ons, ons opleggende een derde deel van enen sikkel= gulden in het jaar, tot den dienst van het huis onzes Gods, hetzij, van wege de armoede der gemeente, in plaats van den in Exodus 30:13, bepaalden halven sikkel, hetzij als toevoegsel tot deze bepaalde belasting.

Vers 32

32. IV. Nehemiah 10:32-Nehemiah 10:39. Daarna worden nog enige bepalingen behandeld, die ten doel hebben om de orde en den onafgebroken voortgang van den godsdienst, zo als hij nu weer naar de voorschriften der wet is ingericht, te verzekeren.

32. Voorts zetten wij ons geboden, namen wij de verplichting op ons, ons opleggende een derde deel van enen sikkel= gulden in het jaar, tot den dienst van het huis onzes Gods, hetzij, van wege de armoede der gemeente, in plaats van den in Exodus 30:13, bepaalden halven sikkel, hetzij als toevoegsel tot deze bepaalde belasting.

Vers 33

33. Tot het brood der toerichting, de toonbroden, en het gedurig spijsoffer, en tot het gedurig brandoffer, ook tot de brandofferen,der {a} sabbatten, der nieuwe maanden, tot de gezette hoogtijden, de grote feesten, en tot de heilige dingen {1}, en tot de zondofferen, om verzoening te doen over Israël, en tot alle werk van het huis onzes Gods2), wat den dienst des Heren kon bevorderen.

{a} Numbers 28:1, 29.

{1} Onder de heilige dingen heeft men hier te verstaan, dewijl zij geplaatst worden tussen de feesttijden en de zondoffers, de dankoffers. Deze werden door het volk gebracht, o.a. op het Paasfeest (Leviticus 23:9) en bij andere feestelijke gelegenheden (Exodus 24:5. Ezra 6:17).

2) De vaststelling van zulk een bedrag voor de behoeften van den eredienst geeft geen recht tot de mening, dat de van Artaxerxes in zijn edict (Ezra 7:20) toegezegde bijdragen voor den eredienst reeds toen hadden opgehouden en de Gemeente de kosten van den eredienst uit eigen middelen moest bestrijden. Het is toch licht denkbaar, dat bij de van den koning ontvangen ondersteuning de Gemeente nog voor de vermeerderde behoeften van den eredienst een bijdrage nodig achtte te geven, om het inkomen des tempels te vermeerderen, dewijl de koninklijke bijdrage slechts tot een zeker bedrag was toegezegd (Ezra 7:22)..

Vers 33

33. Tot het brood der toerichting, de toonbroden, en het gedurig spijsoffer, en tot het gedurig brandoffer, ook tot de brandofferen,der {a} sabbatten, der nieuwe maanden, tot de gezette hoogtijden, de grote feesten, en tot de heilige dingen {1}, en tot de zondofferen, om verzoening te doen over Israël, en tot alle werk van het huis onzes Gods2), wat den dienst des Heren kon bevorderen.

{a} Numbers 28:1, 29.

{1} Onder de heilige dingen heeft men hier te verstaan, dewijl zij geplaatst worden tussen de feesttijden en de zondoffers, de dankoffers. Deze werden door het volk gebracht, o.a. op het Paasfeest (Leviticus 23:9) en bij andere feestelijke gelegenheden (Exodus 24:5. Ezra 6:17).

2) De vaststelling van zulk een bedrag voor de behoeften van den eredienst geeft geen recht tot de mening, dat de van Artaxerxes in zijn edict (Ezra 7:20) toegezegde bijdragen voor den eredienst reeds toen hadden opgehouden en de Gemeente de kosten van den eredienst uit eigen middelen moest bestrijden. Het is toch licht denkbaar, dat bij de van den koning ontvangen ondersteuning de Gemeente nog voor de vermeerderde behoeften van den eredienst een bijdrage nodig achtte te geven, om het inkomen des tempels te vermeerderen, dewijl de koninklijke bijdrage slechts tot een zeker bedrag was toegezegd (Ezra 7:22)..

Vers 34

34. Ook wierpen wij de loten, onder de priesters, de Levieten en het volk, over het offer van het hout, dat men brengen zou ten huize onzes Gods; er werd door het lot vastgesteld, wie beurtelings het benodigde hout zou aanbrengen, naar het huis onzer vaderen, op bestemde tijden, jaar op jaar, namelijk het benodigde hout, om te branden op het altaar des HEEREN, onzes Gods, gelijk het in de wet geschreven is 1) (Leviticus 6:12).

1) Van het hout brengen op zich zelf is in de Wet van Mozes geen sprake, wel dat het vuur niet mocht uitgaan. Opdat nu dit laatste niet geschiedde, n.l. het uitgaan van het vuur, wordt er nu voor gezorgd, wie het hout zou brengen en wanneer dit zou geschieden.

Waarschijnlijk was dit al een oude gewoonte, die nu nader geregeld werd.

Vers 34

34. Ook wierpen wij de loten, onder de priesters, de Levieten en het volk, over het offer van het hout, dat men brengen zou ten huize onzes Gods; er werd door het lot vastgesteld, wie beurtelings het benodigde hout zou aanbrengen, naar het huis onzer vaderen, op bestemde tijden, jaar op jaar, namelijk het benodigde hout, om te branden op het altaar des HEEREN, onzes Gods, gelijk het in de wet geschreven is 1) (Leviticus 6:12).

1) Van het hout brengen op zich zelf is in de Wet van Mozes geen sprake, wel dat het vuur niet mocht uitgaan. Opdat nu dit laatste niet geschiedde, n.l. het uitgaan van het vuur, wordt er nu voor gezorgd, wie het hout zou brengen en wanneer dit zou geschieden.

Waarschijnlijk was dit al een oude gewoonte, die nu nader geregeld werd.

Vers 35

35. Dat wij ook de a) eerstelingen onzes lands (Exodus 34:26; Deuteronomy 26:2), en de eerstelingen van alle vrucht van al het geboomte (Numbers 18:13), jaar op jaar, zouden brengen ten huize des HEEREN; a) Exodus 23:19. Leviticus 19:23.

Vers 35

35. Dat wij ook de a) eerstelingen onzes lands (Exodus 34:26; Deuteronomy 26:2), en de eerstelingen van alle vrucht van al het geboomte (Numbers 18:13), jaar op jaar, zouden brengen ten huize des HEEREN; a) Exodus 23:19. Leviticus 19:23.

Vers 36

36. En de eerstgeborenen onzer zonen en onzer beesten a), gelijk het in de wet geschreven is (Numbers 18:16),en dat wij de eerstgeborenen onzer runderen en onzer schapen zouden brengen ten huize onzes Gods, tot de priesters, die in het huis onzes Gods dienen.

a) Exodus 13:2. Numbers 3:13, Numbers 8:17.

Vers 36

36. En de eerstgeborenen onzer zonen en onzer beesten a), gelijk het in de wet geschreven is (Numbers 18:16),en dat wij de eerstgeborenen onzer runderen en onzer schapen zouden brengen ten huize onzes Gods, tot de priesters, die in het huis onzes Gods dienen.

a) Exodus 13:2. Numbers 3:13, Numbers 8:17.

Vers 37

37. a) En dat wij de eerstelingen onzes deegs, en onze hefofferen, en de vrucht aller bomen, most en olie, zouden brengen tot de priesters, in de kamers van het huis onzes Gods, en de b) tienden onzes lands tot de Levieten; en dat dezelve Levieten de tienden zouden hebben in alle steden onzer landbouwerij (Numbers 18:21);

a) Leviticus 23:17. Numbers 15:18; Numbers 18:12. Deuteronomy 18:4. b) Numbers 18:24,Numbers 18:25.

Vers 37

37. a) En dat wij de eerstelingen onzes deegs, en onze hefofferen, en de vrucht aller bomen, most en olie, zouden brengen tot de priesters, in de kamers van het huis onzes Gods, en de b) tienden onzes lands tot de Levieten; en dat dezelve Levieten de tienden zouden hebben in alle steden onzer landbouwerij (Numbers 18:21);

a) Leviticus 23:17. Numbers 15:18; Numbers 18:12. Deuteronomy 18:4. b) Numbers 18:24,Numbers 18:25.

Vers 38

38. En dat er een priester, een zoon van Aron, bij de Levieten zou zijn, als de Levieten ook hun aandeel van de tienden ontvangen, opdat de priesters niet benadeeld zouden worden; en dat de Levieten de a) tienden der tienden zouden opbrengen ten huize onzes Gods, voor de priesters, in de kamers, de cellen van het schathuis 1) (2 Chronicles 31:11 2 Chronicles 31:11).

a) Numbers 18:26.

1) In werken van Godsvrucht en liefdadigheid moeten wij alles doen, wat wij kunnen, niettegenstaande den last en taks, die wij in het burgerlijke betalen moeten, en God vooral onze plichten betalen, welke de beste en veiligste weg is, om gemak en vrijheid te verkrijgen, en om dezelve in Godes gunst te blijven genieten..

Vers 38

38. En dat er een priester, een zoon van Aron, bij de Levieten zou zijn, als de Levieten ook hun aandeel van de tienden ontvangen, opdat de priesters niet benadeeld zouden worden; en dat de Levieten de a) tienden der tienden zouden opbrengen ten huize onzes Gods, voor de priesters, in de kamers, de cellen van het schathuis 1) (2 Chronicles 31:11 2 Chronicles 31:11).

a) Numbers 18:26.

1) In werken van Godsvrucht en liefdadigheid moeten wij alles doen, wat wij kunnen, niettegenstaande den last en taks, die wij in het burgerlijke betalen moeten, en God vooral onze plichten betalen, welke de beste en veiligste weg is, om gemak en vrijheid te verkrijgen, en om dezelve in Godes gunst te blijven genieten..

Vers 39

39. Want de kinderen Israël's, en de kinderen van Levi moeten hefoffer van koren, most en olie in die kamers brengen, omdat aldaar in die kamers de vaten des heiligdoms zijn en aldaar zijn de priesters, die dienen, en de poortiers, en de zangers, voor wier onderhoud al die vruchten en gaven, die in de kamers afgeleverd worden, bestemd zijn; en nu willen wij ook behoorlijk en trouw de opbrengsten, die tot de instandhouding van den godsdienst, en tot het onderhoud van hen, die in het heiligdom dienen, bestemd zijn, daarheen brengen, opdat wij alzo het huis onzes Gods niet zouden verlaten; want zonder dit zou de gehele tempeldienst weldra in verval geraken.

De reeds v r de Ballingschap bestaande en gedurende deze meer uitgebreide gewoonte (2 Kings 4:22; Ezra 1:11 ) om op Sabbatten en feestdagen, tot onderlinge opbouwing door Gods woord, te vergaderen, hoewel in het eerst alleen in ruime kamers en particuliere huizen, werd door de in Nehemiah 8:1 genoemde plechtige voorlezingen uit de wet, die door Ezra waren in het leven geroepen, en door zijne bemoeiingen om het volk te onderwijzen, al meer en meer uitgebreid. Daaruit ontstonden dan ook later de synagogen, waarvan wij in het N. Testament lezen (Luk 4:16 ); daar werd uit de Schrift voorgelezen door een daartoe bestemden uitlegger (vgl. Nehemiah 8:8). Dat er ook des Maandags en Donderdags godsdienst werd gehouden, had men ook aan Ezra, als eerste oorzaak, toegeschreven. De eigenlijke inrichting der synagogen of scholen voor de Joden heeft eerst plaats gehad ten tijde der Makkabeeën, toen de goddeloze koning Antiochus Epifanes het voornemen had om den Mozaïschen godsdienst geheel uit te roeien, en dit wekte onder het Joodse volk een buitengewonen ijver voor de wet. Maar die regelmatige vergaderingen tot het gebed, en tot het lezen der Heilige Schrift, op bepaalde plaatsen van het land, en in daarvoor ingerichte lokalen werden veel minder gerekend dan de eigenlijke tempeldienst; het is om die reden, dat men in de boeken der Makkabeeën er gene melding van heeft gemaakt..

Ezra, Nehemia en die met hen waren zorgden, dat alles, wat de wet van God had voorgeschreven tot het onderhoud van priesters en Levieten behoorlijk betaald werd. Deze verplichte opbrengsten waren ingehouden geworden; en daarom zegt God van het Joodse volk in Malachi 3:8-Malachi 3:9, dat zij Hem beroofden, omdat Zijne dienaren, de priesters en Levieten, het hun verschuldigde deel niet ontvingen; terzelfder tijd moedigt Hij hen aan meer billijk te zijn tegenover hem en zijne ontvangers. Hiertoe besluiten zij nu, hoewel zij grote belastingen aan de koningen van Perzië betaalden; en al moesten zij nu reeds zoveel opbrengen, dat wilden zij niet tot verschoning rekenen; zij wilden Gode geven wat Hem behoorde, maar ook den keizer wat des keizers was. Wij moeten doen, wat wij kunnen, voor de uitoefening van den godsdienst, en om onze arme medebroeders te ondersteunen, niettegenstaande de belastingen, die wij betalen. In welken stand wij ook geplaatst zijn, wij moeten gewillig en met vreugde onze verplichtingen tegenover God en mensen volbrengen; dat is de zekerste weg om voorspoedig en gelukkig te zijn. Het volbrengen van Gods bevelen verschaft het beste voordeel aan onze zielen. De meesten echter geven hun zielen over aan den hongerdood!.

Vers 39

39. Want de kinderen Israël's, en de kinderen van Levi moeten hefoffer van koren, most en olie in die kamers brengen, omdat aldaar in die kamers de vaten des heiligdoms zijn en aldaar zijn de priesters, die dienen, en de poortiers, en de zangers, voor wier onderhoud al die vruchten en gaven, die in de kamers afgeleverd worden, bestemd zijn; en nu willen wij ook behoorlijk en trouw de opbrengsten, die tot de instandhouding van den godsdienst, en tot het onderhoud van hen, die in het heiligdom dienen, bestemd zijn, daarheen brengen, opdat wij alzo het huis onzes Gods niet zouden verlaten; want zonder dit zou de gehele tempeldienst weldra in verval geraken.

De reeds v r de Ballingschap bestaande en gedurende deze meer uitgebreide gewoonte (2 Kings 4:22; Ezra 1:11 ) om op Sabbatten en feestdagen, tot onderlinge opbouwing door Gods woord, te vergaderen, hoewel in het eerst alleen in ruime kamers en particuliere huizen, werd door de in Nehemiah 8:1 genoemde plechtige voorlezingen uit de wet, die door Ezra waren in het leven geroepen, en door zijne bemoeiingen om het volk te onderwijzen, al meer en meer uitgebreid. Daaruit ontstonden dan ook later de synagogen, waarvan wij in het N. Testament lezen (Luk 4:16 ); daar werd uit de Schrift voorgelezen door een daartoe bestemden uitlegger (vgl. Nehemiah 8:8). Dat er ook des Maandags en Donderdags godsdienst werd gehouden, had men ook aan Ezra, als eerste oorzaak, toegeschreven. De eigenlijke inrichting der synagogen of scholen voor de Joden heeft eerst plaats gehad ten tijde der Makkabeeën, toen de goddeloze koning Antiochus Epifanes het voornemen had om den Mozaïschen godsdienst geheel uit te roeien, en dit wekte onder het Joodse volk een buitengewonen ijver voor de wet. Maar die regelmatige vergaderingen tot het gebed, en tot het lezen der Heilige Schrift, op bepaalde plaatsen van het land, en in daarvoor ingerichte lokalen werden veel minder gerekend dan de eigenlijke tempeldienst; het is om die reden, dat men in de boeken der Makkabeeën er gene melding van heeft gemaakt..

Ezra, Nehemia en die met hen waren zorgden, dat alles, wat de wet van God had voorgeschreven tot het onderhoud van priesters en Levieten behoorlijk betaald werd. Deze verplichte opbrengsten waren ingehouden geworden; en daarom zegt God van het Joodse volk in Malachi 3:8-Malachi 3:9, dat zij Hem beroofden, omdat Zijne dienaren, de priesters en Levieten, het hun verschuldigde deel niet ontvingen; terzelfder tijd moedigt Hij hen aan meer billijk te zijn tegenover hem en zijne ontvangers. Hiertoe besluiten zij nu, hoewel zij grote belastingen aan de koningen van Perzië betaalden; en al moesten zij nu reeds zoveel opbrengen, dat wilden zij niet tot verschoning rekenen; zij wilden Gode geven wat Hem behoorde, maar ook den keizer wat des keizers was. Wij moeten doen, wat wij kunnen, voor de uitoefening van den godsdienst, en om onze arme medebroeders te ondersteunen, niettegenstaande de belastingen, die wij betalen. In welken stand wij ook geplaatst zijn, wij moeten gewillig en met vreugde onze verplichtingen tegenover God en mensen volbrengen; dat is de zekerste weg om voorspoedig en gelukkig te zijn. Het volbrengen van Gods bevelen verschaft het beste voordeel aan onze zielen. De meesten echter geven hun zielen over aan den hongerdood!.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Nehemiah 10". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/nehemiah-10.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile