Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Nehemia 9

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NEHEMIA 9

Nehemiah 9:1.

PLECHTIGE VEROOTMOEDIGING EN GEBED DER JODEN.

II. Nehemiah 9:1-Nehemiah 9:37. De dag, volgende op den verbodsdag, den 23sten Tisri, wordt als een gewone dag doorgebracht; op den 24sten van dezelfde maand komt de vastende en treurende gemeente weer bijeen, om gemeenschappelijk belijdenis te doen voor hun zonden, en om nu, dewijl zij op den dag der nieuwe maan (Nehemiah 8:1) om de vreugde van dien blijden feestdag niet te storen, de uiting hunner smart hadden moeten inhouden, nu rouw te bedrijven en boete te doen voor de overtreding der hun voorgelezene wet. Drie uren lang duurt nu op dezen dag de voorlezing der wet; daarna doen zij in de daarop volgende drie uren belijdenis van hun zonden, waarbij de Levieten van hun standplaatsen voorgaan in het zingen en uitspreken van boet- en bede-psalmen, om den Heere te smeken zich te erbarmen over de gemeente, die om genade bidt; waarna zij in lof- en dank-psalmen Gods heerlijken naam verhogen in een uitgebreider lied, dat met ene belijdenis van zonden eindigt, en de bereidwilligheid der gemeente uitdrukt, om het verbond met God te vernieuwen en zich opnieuw aan Zijnen dienst te verbinden.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NEHEMIA 9

Nehemiah 9:1.

PLECHTIGE VEROOTMOEDIGING EN GEBED DER JODEN.

II. Nehemiah 9:1-Nehemiah 9:37. De dag, volgende op den verbodsdag, den 23sten Tisri, wordt als een gewone dag doorgebracht; op den 24sten van dezelfde maand komt de vastende en treurende gemeente weer bijeen, om gemeenschappelijk belijdenis te doen voor hun zonden, en om nu, dewijl zij op den dag der nieuwe maan (Nehemiah 8:1) om de vreugde van dien blijden feestdag niet te storen, de uiting hunner smart hadden moeten inhouden, nu rouw te bedrijven en boete te doen voor de overtreding der hun voorgelezene wet. Drie uren lang duurt nu op dezen dag de voorlezing der wet; daarna doen zij in de daarop volgende drie uren belijdenis van hun zonden, waarbij de Levieten van hun standplaatsen voorgaan in het zingen en uitspreken van boet- en bede-psalmen, om den Heere te smeken zich te erbarmen over de gemeente, die om genade bidt; waarna zij in lof- en dank-psalmen Gods heerlijken naam verhogen in een uitgebreider lied, dat met ene belijdenis van zonden eindigt, en de bereidwilligheid der gemeente uitdrukt, om het verbond met God te vernieuwen en zich opnieuw aan Zijnen dienst te verbinden.

Vers 1

1. Voorts op den vier en twintigsten dag dezer maand Tisri, nadat de 23ste dag zonder heilige vergadering was voorbij gegaan, verzamelden zich de kinderen Israël's weer op de heilige plaats en wel deze keer om de boetedoening, die door de toespraak van Nehemia, Ezra en de Levieten was afgebroken, (Nehemiah 8:9), weer op te nemen, met vasten en met zakken haren boetegewaad, en aarde was op hen (Deuteronomy 14:2 ).

Vers 1

1. Voorts op den vier en twintigsten dag dezer maand Tisri, nadat de 23ste dag zonder heilige vergadering was voorbij gegaan, verzamelden zich de kinderen Israël's weer op de heilige plaats en wel deze keer om de boetedoening, die door de toespraak van Nehemia, Ezra en de Levieten was afgebroken, (Nehemiah 8:9), weer op te nemen, met vasten en met zakken haren boetegewaad, en aarde was op hen (Deuteronomy 14:2 ).

Vers 2

2. En het zaad Israël's scheidde zich, omdat de gemeente alleen met haren God wilde verkeren, en hare aangelegenheden met Hem wilde vereffenen, af van alle vreemden 1); zij namen de nauwkeurigste voorzorgen, dat alleen zuivere leden van het verbondsvolk in de vergadering tegenwoordig waren. En zij stonden en deden belijdenis van hun zonden en hunner vaderen ongerechtigheden 2), schaarden zich bij elkaar om plechtig den Heere te bekennen, dat zij en hun vaderen gezondigd hebben.

1) Zij, die door gebeden en verbondmakingen zich met God verenigen, moeten zich van de zonde en zondaren afscheiden, want wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis?.

2) Vasten zonder bidden is een lichaam zonder ziel. Het vasten moet dienen ter voorbereiding van een waar en waarachtig schuld belijden. Zulk een vastendag als hier plaats had, was niet in de Wet Gods voorgeschreven, maar is vrij zeker door Nehemia ingesteld, opdat de heiligheid des volks bevorderd zou worden en Israël zich zou kennen, als een afgezonderd, den Heere geheiligd, volk.

Vers 2

2. En het zaad Israël's scheidde zich, omdat de gemeente alleen met haren God wilde verkeren, en hare aangelegenheden met Hem wilde vereffenen, af van alle vreemden 1); zij namen de nauwkeurigste voorzorgen, dat alleen zuivere leden van het verbondsvolk in de vergadering tegenwoordig waren. En zij stonden en deden belijdenis van hun zonden en hunner vaderen ongerechtigheden 2), schaarden zich bij elkaar om plechtig den Heere te bekennen, dat zij en hun vaderen gezondigd hebben.

1) Zij, die door gebeden en verbondmakingen zich met God verenigen, moeten zich van de zonde en zondaren afscheiden, want wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis?.

2) Vasten zonder bidden is een lichaam zonder ziel. Het vasten moet dienen ter voorbereiding van een waar en waarachtig schuld belijden. Zulk een vastendag als hier plaats had, was niet in de Wet Gods voorgeschreven, maar is vrij zeker door Nehemia ingesteld, opdat de heiligheid des volks bevorderd zou worden en Israël zich zou kennen, als een afgezonderd, den Heere geheiligd, volk.

Vers 3

3. Want als zij opgestaan waren op hun standplaats, zonder hun plaats op de markt voor de Waterpoort (Nehemiah 8:1, Nehemiah 8:7) te verlaten, zo lazen zij de in het vorige Hoofdstuk genoemden, voor de gemeente (Nehemiah 8:4) in het wetboek des HEEREN, huns Gods, een vierendeel van den dag d.i. drie uren lang (Exodus 12:2 ), en op een of, het ander vierendeel, nadat de voorlezingen geëindigd waren deden zij belijdenis, en aanbaden den HEERE, hunnen God 1), op de wijze zoals in Nehemiah 9:4 wordt opgegeven.

1) Eerst werden drie uren besteed aan het lezen en behandelen van Gods Woord en Wet en daarna verenigde men zich, bij monde van de in Nehemiah 9:4 genoemden, in gemeenschappelijk gebed en dankzegging tot den Heere God. Want wat ons in de volgende verzen wordt meegedeeld en wat de genoemde Levieten uitriepen, was aan de ene zijde een roemen in de goedheid en genade Gods, en aan de andere zijde een belijden van schuld en een tot den Heere vlieden met belijdenis van zonde. Zagen zij op den Heere, dan was er ruime stof, om des Heren Naam te danken, zagen zij op zich zelven, dan was er overvloedige reden tot schuldbelijdenis. Zo behoort het altijd, bij het naderen tot den Heere, te zijn. Een juist inzicht in de genade Gods houdt den biddende klein en doet hem met schaamte tot zich zelven inkeren.

Vers 3

3. Want als zij opgestaan waren op hun standplaats, zonder hun plaats op de markt voor de Waterpoort (Nehemiah 8:1, Nehemiah 8:7) te verlaten, zo lazen zij de in het vorige Hoofdstuk genoemden, voor de gemeente (Nehemiah 8:4) in het wetboek des HEEREN, huns Gods, een vierendeel van den dag d.i. drie uren lang (Exodus 12:2 ), en op een of, het ander vierendeel, nadat de voorlezingen geëindigd waren deden zij belijdenis, en aanbaden den HEERE, hunnen God 1), op de wijze zoals in Nehemiah 9:4 wordt opgegeven.

1) Eerst werden drie uren besteed aan het lezen en behandelen van Gods Woord en Wet en daarna verenigde men zich, bij monde van de in Nehemiah 9:4 genoemden, in gemeenschappelijk gebed en dankzegging tot den Heere God. Want wat ons in de volgende verzen wordt meegedeeld en wat de genoemde Levieten uitriepen, was aan de ene zijde een roemen in de goedheid en genade Gods, en aan de andere zijde een belijden van schuld en een tot den Heere vlieden met belijdenis van zonde. Zagen zij op den Heere, dan was er ruime stof, om des Heren Naam te danken, zagen zij op zich zelven, dan was er overvloedige reden tot schuldbelijdenis. Zo behoort het altijd, bij het naderen tot den Heere, te zijn. Een juist inzicht in de genade Gods houdt den biddende klein en doet hem met schaamte tot zich zelven inkeren.

Vers 4

4. Jesua nu, en Bani, Kadmiël, Sebanja, Bunni 1), of Binnui zoals die naam in Nehemiah 10:9 wordt opgegeven, Serebja, Bani en Chenani, de hoofden der verschillende afdelingen der Levieten, stonden toen de openbare belijdenis van zonden, in het tweede vierendeel des daags zou aanvangen, op het hoge gestoelte der Levieten, vermoedelijk niet allen op n gestoelte, dit zou slechts verwarring hebben veroorzaakt, maar ieder zal op ene verhevene plaats hebben gestaan en riepen 2), in een door hen aangeheven gezang van boet- en bedepsalmen met luider stem tot den HEERE, hunnen God, voor de ganse gemeente.

1) Sommigen menen, dat deze naam, die voor de tweede maal voorkomt, bij vergissing hier is opgegeven, anderen geven hier den naam van Banni op.

2) Anderen, zoals Rambach, zijn van gevoelen, dat de Levieten elkaar hebben afgewisseld, zodat elk op zijn beurt tot den Heere riep. Het is duidelijk, dat wat in Nehemiah 9:4 en in Nehemiah 9:5 wordt vermeld, wel is te onderscheiden, en wel zo, dat eerst een roepen tot den Heere heeft plaats gehad, en dat daarna (Nehemiah 9:6) er een loven van den Heere heeft plaats gehad in een boet- en bedepsalm.

Vers 4

4. Jesua nu, en Bani, Kadmiël, Sebanja, Bunni 1), of Binnui zoals die naam in Nehemiah 10:9 wordt opgegeven, Serebja, Bani en Chenani, de hoofden der verschillende afdelingen der Levieten, stonden toen de openbare belijdenis van zonden, in het tweede vierendeel des daags zou aanvangen, op het hoge gestoelte der Levieten, vermoedelijk niet allen op n gestoelte, dit zou slechts verwarring hebben veroorzaakt, maar ieder zal op ene verhevene plaats hebben gestaan en riepen 2), in een door hen aangeheven gezang van boet- en bedepsalmen met luider stem tot den HEERE, hunnen God, voor de ganse gemeente.

1) Sommigen menen, dat deze naam, die voor de tweede maal voorkomt, bij vergissing hier is opgegeven, anderen geven hier den naam van Banni op.

2) Anderen, zoals Rambach, zijn van gevoelen, dat de Levieten elkaar hebben afgewisseld, zodat elk op zijn beurt tot den Heere riep. Het is duidelijk, dat wat in Nehemiah 9:4 en in Nehemiah 9:5 wordt vermeld, wel is te onderscheiden, en wel zo, dat eerst een roepen tot den Heere heeft plaats gehad, en dat daarna (Nehemiah 9:6) er een loven van den Heere heeft plaats gehad in een boet- en bedepsalm.

Vers 5

5. En de Levieten, de hoofden der afdelingen Jesua, en Kadmiël, Bani, Hasabneja, Serebja, Hodia, Sebanja, Petahja, hoewel andere mannen als in Nehemiah 9:4 genoemd zijn, toch komen enkele overeen; zij zeiden, Staat op, looft nu, enigszins doelende op de genadige verhoring van de zo-even opgezondene gebeden, den HEERE, uwen God, van eeuwigheid tot in eeuwigheid; en men love den naam Uwer heerlijkheid, o Heere, die verhoogd is boven allen lof en prijs 1) veel te hoog, dan dat Hij naar waarde zou kunnen geloofd en geprezen worden!

1) Eerst richtten de Levieten het woord tot het volk, maar ook terstond daarop breidden zij hun handen uit voor den Heere God, opdat Hij Zijne Goddelijke goedkeuring en zegen mocht schenken op wat nu zou plaats hebben.

Volgens de Septuaginta heeft het volk bij monde van Ezra gesproken, wat nu verder vermeld wordt. 6. 1) Daarop begon het lof- en prijsgezang: Gij zijt die HEERE alleen, die den naam van Heere verdient a); Gij hebt gemaakt den hemel, den hemel der hemelen (Deuteronomy 10:14 ), en al hun heir, zon, maan en sterren aan den zichtbaren, de engelen echter in den onzichtbaren hemel, de aarde en al wat daarop is, de zeeën, en al wat daarin is (Acts 4:24), en Gij maakt die allen levend, wat op aarde en in de zee leeft; en het heir der hemelen, de heilige engelen, aanbidt U, (Psalms 103:21; Psalms 148:2).

a) Genesis 1:1, Psalms 14:6. Acts 14:16; Acts 17:24. Revelation 4:7.

1) Met Nehemiah 9:6 heft het lofgezang aan met de bekentenis, dat Jehova de Schepper en Onderhouder is van hemel en aarde, Abraham verkozen heeft en een verbond met hem heeft gesloten, om zijn zaad het land Kanan te geven, en dit woord heeft vervuld (6-8). Deze verzen vormen het thema van dit lofgezang ter ere der heerlijkheid Gods, hetwelk dan in vier afdelingen met feiten uit Israël's geschiedenis wordt opgehelderd. a. Als God de ellende van zijn volk in Egypte zag, heeft Hij door tekenen en wonderen het uit het geweld van Farao verlost, bij Sinaï het Zijn recht en Zijne wetten gegeven, in de woestijn het wonderbaar met brood en water verzorgd en hun geboden het beloofde land in te nemen (9-15). b. Ofschoon nu de vaderen reeds in de woestijn zich tegen Hem hadden gekeerd, heeft God desniettegenstaande Zijne genade hun niet onttrokken, maar ze 40 jaren lang in de woestijn met alle nooddruft verzorgd, en koningen voor hun aangezicht verslagen, opdat zij het land veroveren en in bezit konden nemen (Nehemiah 9:16-Nehemiah 9:25). c. Ook daarna in het vaderland stonden zij weer tegen Hem op, zodat God hen in de handen hunner verdrukkers moest geven, maar zo dikwijls zij weer tot Hem riepen, hielp Hij hen ook weer, totdat Hij hen eindelijk wegens hun voortdurend wederstreven in het geweld der volken der landen moest geven, echter zonder hen naar Zijne barmhartigheid geheel te verwerpen (Nehemiah 9:26-Nehemiah 9:31). d. Zo moge Hij dan ook nu de ellende van Zijn volk aanzien, als die God, die het Verbond en de Genade bewaart, ofschoon zij de moeilijkheid, die zij ondervinden, door hun zonden hebben verdiend..

Vers 5

5. En de Levieten, de hoofden der afdelingen Jesua, en Kadmiël, Bani, Hasabneja, Serebja, Hodia, Sebanja, Petahja, hoewel andere mannen als in Nehemiah 9:4 genoemd zijn, toch komen enkele overeen; zij zeiden, Staat op, looft nu, enigszins doelende op de genadige verhoring van de zo-even opgezondene gebeden, den HEERE, uwen God, van eeuwigheid tot in eeuwigheid; en men love den naam Uwer heerlijkheid, o Heere, die verhoogd is boven allen lof en prijs 1) veel te hoog, dan dat Hij naar waarde zou kunnen geloofd en geprezen worden!

1) Eerst richtten de Levieten het woord tot het volk, maar ook terstond daarop breidden zij hun handen uit voor den Heere God, opdat Hij Zijne Goddelijke goedkeuring en zegen mocht schenken op wat nu zou plaats hebben.

Volgens de Septuaginta heeft het volk bij monde van Ezra gesproken, wat nu verder vermeld wordt. 6. 1) Daarop begon het lof- en prijsgezang: Gij zijt die HEERE alleen, die den naam van Heere verdient a); Gij hebt gemaakt den hemel, den hemel der hemelen (Deuteronomy 10:14 ), en al hun heir, zon, maan en sterren aan den zichtbaren, de engelen echter in den onzichtbaren hemel, de aarde en al wat daarop is, de zeeën, en al wat daarin is (Acts 4:24), en Gij maakt die allen levend, wat op aarde en in de zee leeft; en het heir der hemelen, de heilige engelen, aanbidt U, (Psalms 103:21; Psalms 148:2).

a) Genesis 1:1, Psalms 14:6. Acts 14:16; Acts 17:24. Revelation 4:7.

1) Met Nehemiah 9:6 heft het lofgezang aan met de bekentenis, dat Jehova de Schepper en Onderhouder is van hemel en aarde, Abraham verkozen heeft en een verbond met hem heeft gesloten, om zijn zaad het land Kanan te geven, en dit woord heeft vervuld (6-8). Deze verzen vormen het thema van dit lofgezang ter ere der heerlijkheid Gods, hetwelk dan in vier afdelingen met feiten uit Israël's geschiedenis wordt opgehelderd. a. Als God de ellende van zijn volk in Egypte zag, heeft Hij door tekenen en wonderen het uit het geweld van Farao verlost, bij Sinaï het Zijn recht en Zijne wetten gegeven, in de woestijn het wonderbaar met brood en water verzorgd en hun geboden het beloofde land in te nemen (9-15). b. Ofschoon nu de vaderen reeds in de woestijn zich tegen Hem hadden gekeerd, heeft God desniettegenstaande Zijne genade hun niet onttrokken, maar ze 40 jaren lang in de woestijn met alle nooddruft verzorgd, en koningen voor hun aangezicht verslagen, opdat zij het land veroveren en in bezit konden nemen (Nehemiah 9:16-Nehemiah 9:25). c. Ook daarna in het vaderland stonden zij weer tegen Hem op, zodat God hen in de handen hunner verdrukkers moest geven, maar zo dikwijls zij weer tot Hem riepen, hielp Hij hen ook weer, totdat Hij hen eindelijk wegens hun voortdurend wederstreven in het geweld der volken der landen moest geven, echter zonder hen naar Zijne barmhartigheid geheel te verwerpen (Nehemiah 9:26-Nehemiah 9:31). d. Zo moge Hij dan ook nu de ellende van Zijn volk aanzien, als die God, die het Verbond en de Genade bewaart, ofschoon zij de moeilijkheid, die zij ondervinden, door hun zonden hebben verdiend..

Vers 7

7. Gij zijt die HEERE, de God, die Abram hebt verkoren, en hem a) uit Ur der Chaldeeën uitgevoerd; en Gij hebt zijnen b) naam gesteld Abraham.

a) Genesis 11:31,Genesis 11:32 Genesis 12:1. b) Genesis 17:5.

Vers 7

7. Gij zijt die HEERE, de God, die Abram hebt verkoren, en hem a) uit Ur der Chaldeeën uitgevoerd; en Gij hebt zijnen b) naam gesteld Abraham.

a) Genesis 11:31,Genesis 11:32 Genesis 12:1. b) Genesis 17:5.

Vers 8

8. a) En gij hebt zijn hart getrouw, gelovig gevonden voor Uw aangezicht en hebt een verbond met hem gemaakt b) a dat Gij zoudt geven het land der Kananieten, der Hethieten, der Amorieten, en der Ferezieten, en der Jebusieten, en der Girgasieten, dat Gij het zijnen zade zoudt geven; en Gij hebt Uwe woorden bevestigd, omdat Gij rechtvaardig 1) zijt, en getrouw in de vervulling Uwer eenmaal gedane beloften.

a) Genesis 15:6. b) Genesis 12:7; Genesis 13:15; Genesis 15:18; Genesis 17:8; Genesis 8:5.

1) God wordt hier rechtvaardig genoemd, omdat Hij vervult, wat Hij belooft, omdat Zijne woorden en Zijne daden volstrekt met elkaar in overeenstemming zijn. 9. a) En Gij hebt aangezien onzer vaderen ellende in Egypte (Exodus 1:11), en Gij hebt hun geroep gehoord aan de Schelfzee (Exod 15:4);

a) Exodus 3:7; Exodus 14:10.

Vers 8

8. a) En gij hebt zijn hart getrouw, gelovig gevonden voor Uw aangezicht en hebt een verbond met hem gemaakt b) a dat Gij zoudt geven het land der Kananieten, der Hethieten, der Amorieten, en der Ferezieten, en der Jebusieten, en der Girgasieten, dat Gij het zijnen zade zoudt geven; en Gij hebt Uwe woorden bevestigd, omdat Gij rechtvaardig 1) zijt, en getrouw in de vervulling Uwer eenmaal gedane beloften.

a) Genesis 15:6. b) Genesis 12:7; Genesis 13:15; Genesis 15:18; Genesis 17:8; Genesis 8:5.

1) God wordt hier rechtvaardig genoemd, omdat Hij vervult, wat Hij belooft, omdat Zijne woorden en Zijne daden volstrekt met elkaar in overeenstemming zijn. 9. a) En Gij hebt aangezien onzer vaderen ellende in Egypte (Exodus 1:11), en Gij hebt hun geroep gehoord aan de Schelfzee (Exod 15:4);

a) Exodus 3:7; Exodus 14:10.

Vers 10

10. a) En Gij hebt tekenen en wonderen gedaan aan Farao, en aan al zijne knechten, en aan al het volk zijns lands (Deuteronomy 6:22); want Gij wist, dat zij, de Egyptenaren, trotselijk tegen hen handelden, hen in overmoed onderdrukten; en Gij hebt U enen naam gemaakt, als het is te dezen dage 1), want nu nog wordt Gij als de God geprezen, die tekenen en wonderen doet.

a) Exodus 7:8-Exodus 7:14.

1) Dit wil niet alleen zeggen, dat nu nog aan de wonderen en tekenen gedacht wordt. Ook dit, maar ook, dat de Heere zich nog altijd als diezelfde God openbaart, die Zijne wonderen groot maakt. De Onveranderlijkheid God wordt hier door het volk Israël's groot gemaakt. De Naam Gods was ook hierdoor groot gemaakt, dat Israël weer op eigen erve was gesteld.

Vers 10

10. a) En Gij hebt tekenen en wonderen gedaan aan Farao, en aan al zijne knechten, en aan al het volk zijns lands (Deuteronomy 6:22); want Gij wist, dat zij, de Egyptenaren, trotselijk tegen hen handelden, hen in overmoed onderdrukten; en Gij hebt U enen naam gemaakt, als het is te dezen dage 1), want nu nog wordt Gij als de God geprezen, die tekenen en wonderen doet.

a) Exodus 7:8-Exodus 7:14.

1) Dit wil niet alleen zeggen, dat nu nog aan de wonderen en tekenen gedacht wordt. Ook dit, maar ook, dat de Heere zich nog altijd als diezelfde God openbaart, die Zijne wonderen groot maakt. De Onveranderlijkheid God wordt hier door het volk Israël's groot gemaakt. De Naam Gods was ook hierdoor groot gemaakt, dat Israël weer op eigen erve was gesteld.

Vers 11

11. a) En Gij hebt de zee voor hun aangezicht gekliefd, dat zij in het midden der zee op het droge zijn doorgegaan; en hun vervolgers hebt Gij in de diepte geworpen, als enen steen in sterke wateren.

a) Exodus 14:21; Exodus 15:5,Exodus 15:10,Exodus 15:19.

Vers 11

11. a) En Gij hebt de zee voor hun aangezicht gekliefd, dat zij in het midden der zee op het droge zijn doorgegaan; en hun vervolgers hebt Gij in de diepte geworpen, als enen steen in sterke wateren.

a) Exodus 14:21; Exodus 15:5,Exodus 15:10,Exodus 15:19.

Vers 12

12. a) En Gij hebt hen des daags geleid met ene wolkkolom, en des nachts met ene vuurkolom, om hen te lichten op den weg, waarin zij zouden wandelen (Numbers 14:14. 14:14 Psalms 78:14,Psalms 78:53).

a) Exodus 13:21; Exodus 14:19; Exodus 40:38; Psalms 105:39.

Vers 12

12. a) En Gij hebt hen des daags geleid met ene wolkkolom, en des nachts met ene vuurkolom, om hen te lichten op den weg, waarin zij zouden wandelen (Numbers 14:14. 14:14 Psalms 78:14,Psalms 78:53).

a) Exodus 13:21; Exodus 14:19; Exodus 40:38; Psalms 105:39.

Vers 13

13. a) En Gij zijt nedergedaald op den berg Sinaï, en hebt met hen gesproken uit den hemel; en Gij hebt hen gegeven rechtmatige rechten, en getrouwe wetten, goede inzettingen en geboden.

a) Exodus 19:20; Exodus 20:1, Deuteronomy 4:36.

Vers 13

13. a) En Gij zijt nedergedaald op den berg Sinaï, en hebt met hen gesproken uit den hemel; en Gij hebt hen gegeven rechtmatige rechten, en getrouwe wetten, goede inzettingen en geboden.

a) Exodus 19:20; Exodus 20:1, Deuteronomy 4:36.

Vers 14

14. En Gij hebt hun Uwen heiligen sabbat bekend gemaakt 1); en Gij hebt hun geboden, en inzettingen en ene wet bevolen, door de hand van Uwen knecht Mozes (Exodus 16:23).

1) De instelling, of liever de handhaving van den Sabbat wordt nog eens opzettelijk vermeld, hoewel deze ook behoorde tot de rechten en wetten, in het vorige vers genoemd. Waarom? omdat zij een bijzondere blijk was van Gods goedheid, hen onderscheidende van alle de heidense volken en bovenal dienstig was, om de gemeenschap met God te onderhouden, om den Heere op dien dag inzonderheid te dienen. Op de geestelijke zijde van den Sabbat wordt hier vooral gewezen, op het grote doel, het opzettelijk en op bijzondere wijze dienen van den Heere God.

Vers 14

14. En Gij hebt hun Uwen heiligen sabbat bekend gemaakt 1); en Gij hebt hun geboden, en inzettingen en ene wet bevolen, door de hand van Uwen knecht Mozes (Exodus 16:23).

1) De instelling, of liever de handhaving van den Sabbat wordt nog eens opzettelijk vermeld, hoewel deze ook behoorde tot de rechten en wetten, in het vorige vers genoemd. Waarom? omdat zij een bijzondere blijk was van Gods goedheid, hen onderscheidende van alle de heidense volken en bovenal dienstig was, om de gemeenschap met God te onderhouden, om den Heere op dien dag inzonderheid te dienen. Op de geestelijke zijde van den Sabbat wordt hier vooral gewezen, op het grote doel, het opzettelijk en op bijzondere wijze dienen van den Heere God.

Vers 15

15. a) En Gij hebt hun brood uit den hemel gegeven voor hunnen honger, en hun b) water uit de steenrots voortgebracht voor hunnen dorst (Exodus 17:4. Psalms 105:40; Psalms 78:24), en Gij hebt tot hen gezegd, dat zij zouden ingaan om te erven het land, waarover Gij Uwe hand ophieft (Numbers 14:30), wat Gij met ede beloofd hebt, dat gij het hen zoudt geven.

a) Exodus 16:4. b) Exodus 17:6. Num 20:9.

Vers 15

15. a) En Gij hebt hun brood uit den hemel gegeven voor hunnen honger, en hun b) water uit de steenrots voortgebracht voor hunnen dorst (Exodus 17:4. Psalms 105:40; Psalms 78:24), en Gij hebt tot hen gezegd, dat zij zouden ingaan om te erven het land, waarover Gij Uwe hand ophieft (Numbers 14:30), wat Gij met ede beloofd hebt, dat gij het hen zoudt geven.

a) Exodus 16:4. b) Exodus 17:6. Num 20:9.

Vers 16

16. Maar zij en onze vaders hebben trotselijk gehandeld, en zij hebben hunnen nek verhard, en niet gehoord naar Uwe geboden (Jeremiah 7:26; Jeremiah 17:23).

Vers 16

16. Maar zij en onze vaders hebben trotselijk gehandeld, en zij hebben hunnen nek verhard, en niet gehoord naar Uwe geboden (Jeremiah 7:26; Jeremiah 17:23).

Vers 17

17. En zij hebben geweigerd te horen 1), en niet gedacht aan Uwe wonderen, die Gij bij hen gedaan hebt, en hebben hunnen nek verhard, en in hun weerspannigheid een a) hoofd, een leidsman, gesteld, die hen zou aanvoeren om weer te keren tot hun dienstbaarheid, die toch hun vroeger zo ondraaglijk geweest was. Doch Gij b), een God van vergevingen, genadig en barmhartig, lankmoedig en groot van weldadigheid, hebt hen evenwel niet verlaten.

a) Numbers 14:4. b) Exodus 34:7. Numbers 14:18 Psalms 86:5.

1) Trotsheid en hoogmoed is de grond van `s mensen hardnekkigheid en ongehoorzaamheid. Zij achtten het beneden zich den nek te buigen onder het juk van Gods geboden, en hielden het voor een groot meesterstuk hun eigen wil dien van God te doen wederstreven. Twee dingen zijn er, op welken zij niet genoeg letten, anders hadden zij geenszins zo verkeerdelijk en tegen hun eigen belang aan te werk gegaan. Zij hoorden het Woord van God wel lezen en verklaren, maar luisterden geenszins naar Gods wetten en bevelen. Zij zagen ten anderen wel Gods wetten, maar letten er niet op en erkenden ze in geen geval voor wonderdaden; want hadden zij ze in dit licht beschouwd en geloofd, zij zouden den Heere dan ook wel, uit een beginsel van ware vreze en een heilig geloof, gehoorzaamd hebben en hadden zij op zijne goedertierenheid gelet, zo zouden zij Gods geboden uit een beginsel van zuivere dankbaarheid en heilige liefde opgevolgd en waargenomen hebben..

Het is dikwijls even moeilijk om de gebrokenen van harte te doen hopen, als het vroeger was ze te doen vrezen. Is het ook zo met u? Beschouw deze heerlijke belofte-een God gereed om te vergeven. Dit is bemoedigend voor hen, die door genade geleerd hebben te geloven. De gelovigen zijn vijanden van de zonde, maar toch zijn in hun lichamen hun plichten bezoedeld, en zij moeten uitroepen: "Zo Gij, Heere, onze ongerechtigheden aanziet, o Heere, wie zal bestaan? Maar in plaats van ons terug te trekken van God door het gevoel van onze onwaardigheid, waartoe de vijand onzer zielen ons aanzet, laat ons met vrijmoedigheid toegaan tot dan troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden, om ter bekwamer tijd geholpen te worden. Hij is een God, die gaarne vergeeft..

Vers 17

17. En zij hebben geweigerd te horen 1), en niet gedacht aan Uwe wonderen, die Gij bij hen gedaan hebt, en hebben hunnen nek verhard, en in hun weerspannigheid een a) hoofd, een leidsman, gesteld, die hen zou aanvoeren om weer te keren tot hun dienstbaarheid, die toch hun vroeger zo ondraaglijk geweest was. Doch Gij b), een God van vergevingen, genadig en barmhartig, lankmoedig en groot van weldadigheid, hebt hen evenwel niet verlaten.

a) Numbers 14:4. b) Exodus 34:7. Numbers 14:18 Psalms 86:5.

1) Trotsheid en hoogmoed is de grond van `s mensen hardnekkigheid en ongehoorzaamheid. Zij achtten het beneden zich den nek te buigen onder het juk van Gods geboden, en hielden het voor een groot meesterstuk hun eigen wil dien van God te doen wederstreven. Twee dingen zijn er, op welken zij niet genoeg letten, anders hadden zij geenszins zo verkeerdelijk en tegen hun eigen belang aan te werk gegaan. Zij hoorden het Woord van God wel lezen en verklaren, maar luisterden geenszins naar Gods wetten en bevelen. Zij zagen ten anderen wel Gods wetten, maar letten er niet op en erkenden ze in geen geval voor wonderdaden; want hadden zij ze in dit licht beschouwd en geloofd, zij zouden den Heere dan ook wel, uit een beginsel van ware vreze en een heilig geloof, gehoorzaamd hebben en hadden zij op zijne goedertierenheid gelet, zo zouden zij Gods geboden uit een beginsel van zuivere dankbaarheid en heilige liefde opgevolgd en waargenomen hebben..

Het is dikwijls even moeilijk om de gebrokenen van harte te doen hopen, als het vroeger was ze te doen vrezen. Is het ook zo met u? Beschouw deze heerlijke belofte-een God gereed om te vergeven. Dit is bemoedigend voor hen, die door genade geleerd hebben te geloven. De gelovigen zijn vijanden van de zonde, maar toch zijn in hun lichamen hun plichten bezoedeld, en zij moeten uitroepen: "Zo Gij, Heere, onze ongerechtigheden aanziet, o Heere, wie zal bestaan? Maar in plaats van ons terug te trekken van God door het gevoel van onze onwaardigheid, waartoe de vijand onzer zielen ons aanzet, laat ons met vrijmoedigheid toegaan tot dan troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden, om ter bekwamer tijd geholpen te worden. Hij is een God, die gaarne vergeeft..

Vers 18

18. a) Zelfs 1), als zij zich een gegoten kalf gemaakt hadden, en gezegd: Dit is uw God, die u uit Egypte heeft opgevoerd, en grote lasteren, smaadheden tegen God, gedaan hadden; a) Exodus 32:1,

1) Of: Ja, een gegoten kalf hebben zij zich gemaakt, en gezegd:

Op burgerlijk en godsdienstig gebied hebben zij tegen den Heere gezondigd, dewijl zij niet een theocratisch volk wilden zijn.

Vers 18

18. a) Zelfs 1), als zij zich een gegoten kalf gemaakt hadden, en gezegd: Dit is uw God, die u uit Egypte heeft opgevoerd, en grote lasteren, smaadheden tegen God, gedaan hadden; a) Exodus 32:1,

1) Of: Ja, een gegoten kalf hebben zij zich gemaakt, en gezegd:

Op burgerlijk en godsdienstig gebied hebben zij tegen den Heere gezondigd, dewijl zij niet een theocratisch volk wilden zijn.

Vers 19

19. Hebt Gij of, Gij echter hebt hen nochtans door Uwe grote barmhartigheid niet verlaten in de woestijn: de a) wolkkolom week niet van hen des daags, om hen op den weg te leiden, noch de vuurkolom 1) des nachts, om hen te lichten, en dat op den weg, waarin zij zouden wandelen.

a) Exodus 13:22; Exodus 40:38. Numbers 14:14.

1) Daarin, dat de wolk- en vuurkolom bij hen bleef, erkent de dichter het feit, dat de Heere God Zijn volk niet verliet. Waarom? Omdat de Heere in die wolk- en vuurkolom was. Die wolk was het symbool van des Heren tegenwoordigheid, zodat wij dan ook lezen, dat de Heere uit die wolk tot Israël sprak.

Vers 19

19. Hebt Gij of, Gij echter hebt hen nochtans door Uwe grote barmhartigheid niet verlaten in de woestijn: de a) wolkkolom week niet van hen des daags, om hen op den weg te leiden, noch de vuurkolom 1) des nachts, om hen te lichten, en dat op den weg, waarin zij zouden wandelen.

a) Exodus 13:22; Exodus 40:38. Numbers 14:14.

1) Daarin, dat de wolk- en vuurkolom bij hen bleef, erkent de dichter het feit, dat de Heere God Zijn volk niet verliet. Waarom? Omdat de Heere in die wolk- en vuurkolom was. Die wolk was het symbool van des Heren tegenwoordigheid, zodat wij dan ook lezen, dat de Heere uit die wolk tot Israël sprak.

Vers 20

20. a) En Gij hebt hun Uwen goeden Geest (Psalms 143:10) gegeven in de woorden, die Mozes ook daar tot hen sprak en waar Gij aan de zeventig oudsten den Geest der profetie gaaft, om hen te onderwijzen; en Uw Man b) hebt Gij niet geweerd van hunnen mond, en water hebt Gij hun gegeven voor hunnen dorst (Numbers 20:8).

a) Numbers 11:17. b) Joshua 5:12.

Vers 20

20. a) En Gij hebt hun Uwen goeden Geest (Psalms 143:10) gegeven in de woorden, die Mozes ook daar tot hen sprak en waar Gij aan de zeventig oudsten den Geest der profetie gaaft, om hen te onderwijzen; en Uw Man b) hebt Gij niet geweerd van hunnen mond, en water hebt Gij hun gegeven voor hunnen dorst (Numbers 20:8).

a) Numbers 11:17. b) Joshua 5:12.

Vers 21

21. a) Alzo hebt Gij hen veertig jaar onderhouden in de woestijn: zij hebben geen gebrek gehad: hun klederen zijn niet veroud, en hun voeten zijn niet gezwollen.

a) Deuteronomy 2:7; Deuteronomy 8:4; Deuteronomy 29:5.

Vers 21

21. a) Alzo hebt Gij hen veertig jaar onderhouden in de woestijn: zij hebben geen gebrek gehad: hun klederen zijn niet veroud, en hun voeten zijn niet gezwollen.

a) Deuteronomy 2:7; Deuteronomy 8:4; Deuteronomy 29:5.

Vers 22

22. Voorts hebt Gij hun koninkrijken en volken gegeven, en hebt hen verdeeld in hoeken, naar bepaalde grenzen in het oosten, het zuiden, het westen en het noorden. Alzo hebben zij erfelijk bezeten het land van a) Sihon, te weten, het land des konings van Hesbon, en het land van Og, koning van Basan (Numbers 21:24,Numbers 21:35).

a) Numbers 21:21,Numbers 21:33.

Vers 22

22. Voorts hebt Gij hun koninkrijken en volken gegeven, en hebt hen verdeeld in hoeken, naar bepaalde grenzen in het oosten, het zuiden, het westen en het noorden. Alzo hebben zij erfelijk bezeten het land van a) Sihon, te weten, het land des konings van Hesbon, en het land van Og, koning van Basan (Numbers 21:24,Numbers 21:35).

a) Numbers 21:21,Numbers 21:33.

Vers 23

23. Gij hebt ook hun kinderen a) vermenigvuldigd, nadat er zeer velen in de woestijn waren gevallen van wege ongeloof, als de sterren des hemels; en Gij hebt hen gebracht in het land, waarvan Gij tot hun vaderen hebt gezegd, dat zij zouden ingaan om het erfelijk te bezitten. (Deuteronomium 1:10:Deuteronomy 7:12, Joshua 1:11).

a) Genesis 22:17. 24. Alzo zijn de kinderen a) daarin gekomen, dewijl de vaderen in de woestijn waren omgekomen, behalve Jozua en Hun, en hebben dat land erfelijk ingenomen; en Gij hebt de inwoners des lands, de Kananieten, voor het aangezicht te ondergebracht, en hebt hen in hun hand gegeven, mitsgaders hun koningen en de volken des lands, om daarmee te doen naar hun welgevallen, naar hun welgevallen.

a) Joshua 1:1,2,3, Deuteronomy 9:1.

Vers 23

23. Gij hebt ook hun kinderen a) vermenigvuldigd, nadat er zeer velen in de woestijn waren gevallen van wege ongeloof, als de sterren des hemels; en Gij hebt hen gebracht in het land, waarvan Gij tot hun vaderen hebt gezegd, dat zij zouden ingaan om het erfelijk te bezitten. (Deuteronomium 1:10:Deuteronomy 7:12, Joshua 1:11).

a) Genesis 22:17. 24. Alzo zijn de kinderen a) daarin gekomen, dewijl de vaderen in de woestijn waren omgekomen, behalve Jozua en Hun, en hebben dat land erfelijk ingenomen; en Gij hebt de inwoners des lands, de Kananieten, voor het aangezicht te ondergebracht, en hebt hen in hun hand gegeven, mitsgaders hun koningen en de volken des lands, om daarmee te doen naar hun welgevallen, naar hun welgevallen.

a) Joshua 1:1,2,3, Deuteronomy 9:1.

Vers 25

25. En zij hebben vaste steden, zoals Jericho en Al, en een vet land (Numbers 13:20) ingenomen, en erfelijk bezeten, huizen vol van alle goed (Deuteronomy 6:11),uitgehouwene bornputten, wijngaarden, olijfgaarden en bomen van spijze, in menigte; en zij hebben gegeten, en zijn zat en vet geworden (Deuteronomy 32:15. Jeremiah 5:28), en hebben in wellust geleefd, door Uwe grote goedigheid.

Vers 25

25. En zij hebben vaste steden, zoals Jericho en Al, en een vet land (Numbers 13:20) ingenomen, en erfelijk bezeten, huizen vol van alle goed (Deuteronomy 6:11),uitgehouwene bornputten, wijngaarden, olijfgaarden en bomen van spijze, in menigte; en zij hebben gegeten, en zijn zat en vet geworden (Deuteronomy 32:15. Jeremiah 5:28), en hebben in wellust geleefd, door Uwe grote goedigheid.

Vers 26

26. Maar zij zijn weerspannig geworden, en hebben tegen U gerebelleerd, en Uwe wet achter hunnen rug geworpen, en a) Uwe profeten gedood, die tegen hen getuigden, om hen te doen wederkeren tot U; alzo hebben zij grote lasteren, ondeugden, gedaan 1).

a) 1 Kings 18:4; 1 Kings 19:10. 2 Chronicles 24:20.

1) De dichter geeft hier een overzicht over den gehelen tijd, van af de inneming van Kanan tot aan de Ballingschap. Het verlossers geven (Nehemiah 9:27) ziet wel op de tijden der richters, maar het doden der profeten op de latere tijden der koningen. In de volgende verzen wordt er meer op bijzonderheden gewezen, zodat wat in Nehemiah 9:27 wordt meegedeeld, op den tijd der Richteren slaat en in Nehemiah 9:29, Nehemiah 9:30 op de dagen der koningen.

Vers 26

26. Maar zij zijn weerspannig geworden, en hebben tegen U gerebelleerd, en Uwe wet achter hunnen rug geworpen, en a) Uwe profeten gedood, die tegen hen getuigden, om hen te doen wederkeren tot U; alzo hebben zij grote lasteren, ondeugden, gedaan 1).

a) 1 Kings 18:4; 1 Kings 19:10. 2 Chronicles 24:20.

1) De dichter geeft hier een overzicht over den gehelen tijd, van af de inneming van Kanan tot aan de Ballingschap. Het verlossers geven (Nehemiah 9:27) ziet wel op de tijden der richters, maar het doden der profeten op de latere tijden der koningen. In de volgende verzen wordt er meer op bijzonderheden gewezen, zodat wat in Nehemiah 9:27 wordt meegedeeld, op den tijd der Richteren slaat en in Nehemiah 9:29, Nehemiah 9:30 op de dagen der koningen.

Vers 27

27. a) Daarom hebt Gij hen gegeven in de hand hunner benauwers, die hen benauwd hebben (Judges 2:6); maar als zij in den tijd hunner benauwdheid tot U riepen, hebt Gij van den hemel gehoord, en hun naar Uwe grote barmhartigheden verlossers gegeven, die hen uit de hand hunner benauwers verlosten.

a) Judges 2:14.,

Vers 27

27. a) Daarom hebt Gij hen gegeven in de hand hunner benauwers, die hen benauwd hebben (Judges 2:6); maar als zij in den tijd hunner benauwdheid tot U riepen, hebt Gij van den hemel gehoord, en hun naar Uwe grote barmhartigheden verlossers gegeven, die hen uit de hand hunner benauwers verlosten.

a) Judges 2:14.,

Vers 28

28. Maar als zij rust hadden, keerden zij weer om kwaad te doen, voor Uw aangezicht, zo verliet Gij hen in de hand hunner vijanden, dat zij over hen heersten; als zij zich dan bekeerden, en U aanriepen, zo hebt Gij hen van den hemel gehoord, en hebt hen naar Uwe barmhartigheden tot vele tijden tot vele malen uitgerukt uit hun benauwdheden.

Vers 28

28. Maar als zij rust hadden, keerden zij weer om kwaad te doen, voor Uw aangezicht, zo verliet Gij hen in de hand hunner vijanden, dat zij over hen heersten; als zij zich dan bekeerden, en U aanriepen, zo hebt Gij hen van den hemel gehoord, en hebt hen naar Uwe barmhartigheden tot vele tijden tot vele malen uitgerukt uit hun benauwdheden.

Vers 29

29. En gij hebt tegen hen betuigd, door den mond der vele profeten in den tijd der koningen om hen te doen wederkeren tot Uwe wet; maar zij hebben niet geluisterd maar trotselijk gehandeld, en niet gehoord naar Uwe geboden, en tegen Uwe rechten, tegen deze hebben zij gezondigd a), door welke een mens, die ze doet, leven (Leviticus 18:5),zal; en zij hebben hunnen schouder teruggetogen, als ene onbandige koe, die het juk niet dragen wil (Hosea 4:16) zo hebben zij de geboden Gods niet willen aannemen en hunnen nek verhard en niet gehoord. a) Leviticus 18:5. Ezekiel 20:11. Romans 10:5. Galatians 3:12.

Vers 29

29. En gij hebt tegen hen betuigd, door den mond der vele profeten in den tijd der koningen om hen te doen wederkeren tot Uwe wet; maar zij hebben niet geluisterd maar trotselijk gehandeld, en niet gehoord naar Uwe geboden, en tegen Uwe rechten, tegen deze hebben zij gezondigd a), door welke een mens, die ze doet, leven (Leviticus 18:5),zal; en zij hebben hunnen schouder teruggetogen, als ene onbandige koe, die het juk niet dragen wil (Hosea 4:16) zo hebben zij de geboden Gods niet willen aannemen en hunnen nek verhard en niet gehoord. a) Leviticus 18:5. Ezekiel 20:11. Romans 10:5. Galatians 3:12.

Vers 30

30. Doch Gij vertoogt het vele jaren over hen Gij hebt Uwe oordelen langen tijd opgeschort, en a) betuigdet tegen hen door Uwen Geest, door den dienst Uwer profeten (2 Chronicles 24:19 v. 36:15. Jeremiah 35:15), maar zij neigden het oor niet, daarom hebt Gij hen gegeven in de hand van de volken der landen van de Assyriërs en de Babyloniërs (Psalms 106:40).

a) 2 Kings 17:13. 2 Chronicles 36:15.

Vers 30

30. Doch Gij vertoogt het vele jaren over hen Gij hebt Uwe oordelen langen tijd opgeschort, en a) betuigdet tegen hen door Uwen Geest, door den dienst Uwer profeten (2 Chronicles 24:19 v. 36:15. Jeremiah 35:15), maar zij neigden het oor niet, daarom hebt Gij hen gegeven in de hand van de volken der landen van de Assyriërs en de Babyloniërs (Psalms 106:40).

a) 2 Kings 17:13. 2 Chronicles 36:15.

Vers 32

32. Nu dan, o onze God, Gij grote, Gij machtige en Gij vreselijke God, die het verbond der weldadigheid houdt (Nehemiah 1:5. Deuteronomy 7:21)! laat voor Uw aangezicht niet gering zijn wil niet gering achten, maar merkt het aan als iets zwaars, als een zware tuchtroede al de moeite, die ons getroffen heeft, onze koningen, onze vorsten, en onze priesters, en onze profeten en onze vaderen, en Uw ganse volk, van de dagen der koningen van Assur, waarmee de heerschappij der Heidense koningen begonnen is, af, tot op dezen dag.

Vers 32

32. Nu dan, o onze God, Gij grote, Gij machtige en Gij vreselijke God, die het verbond der weldadigheid houdt (Nehemiah 1:5. Deuteronomy 7:21)! laat voor Uw aangezicht niet gering zijn wil niet gering achten, maar merkt het aan als iets zwaars, als een zware tuchtroede al de moeite, die ons getroffen heeft, onze koningen, onze vorsten, en onze priesters, en onze profeten en onze vaderen, en Uw ganse volk, van de dagen der koningen van Assur, waarmee de heerschappij der Heidense koningen begonnen is, af, tot op dezen dag.

Vers 33

33. Doch Gij zijt a) rechtvaardig, in of, bij alles, wat ons overkomen is want Gij hebt trouwelijk gehandeld, maar wij hebben goddelooslijk gehandeld.

a) Deuteronomy 32:4. Daniel 9:14.

Vers 33

33. Doch Gij zijt a) rechtvaardig, in of, bij alles, wat ons overkomen is want Gij hebt trouwelijk gehandeld, maar wij hebben goddelooslijk gehandeld.

a) Deuteronomy 32:4. Daniel 9:14.

Vers 34

34. En onze koningen, onze vorsten, onze priesters en onze vaders 1) hebben Uwe wet niet gedaan: zij hebben niet geluisterd naar Uwe geboden, en naar Uwe getuigenissen, die Gij door middel van de Profeten tegen hen betuigdet.

1) Bij de opsomming van de verschillende standen, missen we dien der profeten, dewijl zij wel hebben geleden om de zonde des volks, maar tegen de zonde en overtreding hebben getuigd en gesproken.

Vers 34

34. En onze koningen, onze vorsten, onze priesters en onze vaders 1) hebben Uwe wet niet gedaan: zij hebben niet geluisterd naar Uwe geboden, en naar Uwe getuigenissen, die Gij door middel van de Profeten tegen hen betuigdet.

1) Bij de opsomming van de verschillende standen, missen we dien der profeten, dewijl zij wel hebben geleden om de zonde des volks, maar tegen de zonde en overtreding hebben getuigd en gesproken.

Vers 35

35. Want zij hebben U niet gediend in hun zelfstandig koninkrijk, en in Uw menigvuldig goed onder de bewijzen uwer vele zegeningen, dat die Gij hun gaaft, en in dat wijde en dat vette land, dat Gij voor hun aangezicht gegeven had; en zij hebben zich niet bekeerd van hun boze werken 1).

1) Tegenover over de vele en velerlei zegeningen Gods, wordt hier niets verzwegen van de zonde des volks. Er spreekt zich hier een diep gevoel van schuld en zonde uit, en in dit ootmoedig schuld belijden ontvangt God, de Heere, de ere van al Zijn werk. Wanneer dan ook in de volgende verzen gewezen wordt op de ellende, waarin men verkeert, schrijft men God niet voor, wat Hij doen moet, om Zijn volk te zegenen, maar geeft men zich geheel aan het vrij en vrijmachtig welbehagen Gods over, opdat Hij in vrije gunst met het teruggekeerde Israël moge handelen naar Zijn welbehagen. 36. Zie, wij zijn heden knechten, ja het land, dat Gij onzen vaderen gegeven hebt, om de vrucht daarvan, en het goede daarvan te eten, zie, daarin zijn wij knechten, want wij hangen geheel af van de macht der Perzische koningen.

Vers 35

35. Want zij hebben U niet gediend in hun zelfstandig koninkrijk, en in Uw menigvuldig goed onder de bewijzen uwer vele zegeningen, dat die Gij hun gaaft, en in dat wijde en dat vette land, dat Gij voor hun aangezicht gegeven had; en zij hebben zich niet bekeerd van hun boze werken 1).

1) Tegenover over de vele en velerlei zegeningen Gods, wordt hier niets verzwegen van de zonde des volks. Er spreekt zich hier een diep gevoel van schuld en zonde uit, en in dit ootmoedig schuld belijden ontvangt God, de Heere, de ere van al Zijn werk. Wanneer dan ook in de volgende verzen gewezen wordt op de ellende, waarin men verkeert, schrijft men God niet voor, wat Hij doen moet, om Zijn volk te zegenen, maar geeft men zich geheel aan het vrij en vrijmachtig welbehagen Gods over, opdat Hij in vrije gunst met het teruggekeerde Israël moge handelen naar Zijn welbehagen. 36. Zie, wij zijn heden knechten, ja het land, dat Gij onzen vaderen gegeven hebt, om de vrucht daarvan, en het goede daarvan te eten, zie, daarin zijn wij knechten, want wij hangen geheel af van de macht der Perzische koningen.

Vers 37

37. En het vermenigvuldigt zijne inkomsten, zijne voortbrengselen niet voor ons, de rechtmatige bezitters van het land, maar voor de koningen, die Gij over ons gesteld hebt, om onzer zonden wil; en zij heersen over onze lichamen, want wij zijn genoodzaakt in hun legers te dienen, en over onze beesten, want zij bedienen zich van onze trekdieren om hun werk te verrichten, naar hun welgevallen, naar hun goeddunken; alzo zijn wij in grote benauwdheid; help ons dan, zo het U behaagt, uit onzen nood, en laat ons op nieuw een zelfstandig volk worden.

Hier zou, tegen de gewone indeling in, het 10de hoofdstuk moeten aanvangen, omdat Nehemiah 9:38 zich geheel daaraan aansluit. De lofzang eindigt met Nehemiah 9:37, en met vs 38 begint de geschiedenis van het verzegelde verbond van de kinderen Israël's. Wij vangen dus hier ene nieuwe afdeling aan..

In den Hebreeën Bijbel begint met Nehemiah 9:38 dan ook Nehemiah 10:1.

38.

III. Nehemiah 9:38-Nehemiah 10:31. Hierop wordt ene formele verbintenis opgesteld en door Nehemia en de hoofden des volks getekend, en in orde gebracht; daarin verplicht zich de gehele gemeente in het algemeen, om in Gods wet te wandelen, maar belooft ook in het bijzonder, om die geboden streng te houden, welker volbrenging in dien tijd zeer moeilijk, maar ook in den hoogsten graad gewichtig was, namelijk het gebod van zich te onthouden van de vreemde vrouwen, het houden van den Sabbat en het vieren van het jubeljaar-enkel zaken, die toen op den voorgrond van het theocratische leven der gemeente stonden.

Vers 37

37. En het vermenigvuldigt zijne inkomsten, zijne voortbrengselen niet voor ons, de rechtmatige bezitters van het land, maar voor de koningen, die Gij over ons gesteld hebt, om onzer zonden wil; en zij heersen over onze lichamen, want wij zijn genoodzaakt in hun legers te dienen, en over onze beesten, want zij bedienen zich van onze trekdieren om hun werk te verrichten, naar hun welgevallen, naar hun goeddunken; alzo zijn wij in grote benauwdheid; help ons dan, zo het U behaagt, uit onzen nood, en laat ons op nieuw een zelfstandig volk worden.

Hier zou, tegen de gewone indeling in, het 10de hoofdstuk moeten aanvangen, omdat Nehemiah 9:38 zich geheel daaraan aansluit. De lofzang eindigt met Nehemiah 9:37, en met vs 38 begint de geschiedenis van het verzegelde verbond van de kinderen Israël's. Wij vangen dus hier ene nieuwe afdeling aan..

In den Hebreeën Bijbel begint met Nehemiah 9:38 dan ook Nehemiah 10:1.

38.

III. Nehemiah 9:38-Nehemiah 10:31. Hierop wordt ene formele verbintenis opgesteld en door Nehemia en de hoofden des volks getekend, en in orde gebracht; daarin verplicht zich de gehele gemeente in het algemeen, om in Gods wet te wandelen, maar belooft ook in het bijzonder, om die geboden streng te houden, welker volbrenging in dien tijd zeer moeilijk, maar ook in den hoogsten graad gewichtig was, namelijk het gebod van zich te onthouden van de vreemde vrouwen, het houden van den Sabbat en het vieren van het jubeljaar-enkel zaken, die toen op den voorgrond van het theocratische leven der gemeente stonden.

Vers 38

38. En in op den grondslag van dit alles, wat wij op den 24sten dag der zevende maand (Nehemiah 9:1 vv.) hadden verricht als gevolg van den boet- en bededag, maken (maakten) wij een vast 1) verbond, verplichtten ons in ene formele wederkerige verbintenis tot ene trouwe opvolging der Goddelijke wet, en schrijven schreven het, ondertekenden de schriftelijk ontworpen verbintenis; en onze vorsten, onze Levieten, en onze priesters zullen het verzegelen, of, verzegelden het.

1) In het Hebreeën Amanah. Dit betekent niet alleen vast, maar hier: een vast verbond, een vast verdrag, gelijk het stamverwante Arabisch ook aanduidt. In Nehemiah 11:23 betekent het een decreet.

2) Zij kwamen ten laatste tot het besluit-dat zij wilden terugkeren tot God en tot hunnen plicht, en zij wilden beloven, om steeds de wet des Heren te blijven gehoorzamen. Deze verbintenis geschiedde na ernstige beraadslaging; zij werd beschreven, opdat zij een gedenkteken voor alle eeuwen mocht zijn; zij werd verzegeld, en als een gedenkstuk neergelegd, opdat het tegen hen zou getuigen, indien zij het verbond verbraken. Er werden enige vorsten, priesters en Levieten verkozen, als vertegenwoordigers van de gemeente, om in den naam der gemeente te ondertekenen en te verzegelen. Nu wordt de belofte vervuld aan de Joden, dat, wanneer zij uit hun gevangenschap zonden teruggekeerd zijn, zij zich aan den Heere zouden overgeven in een eeuwig verbond (Jeremiah 50:5 en Isaiah 44:5) "Zij zullen komen, en den Heere toegevoegd worden, met een eeuwig verbond, dat niet zal worden vergeten," en "gene zal met zijn hand schrijven: Ik ben des Heren!".

Vers 38

38. En in op den grondslag van dit alles, wat wij op den 24sten dag der zevende maand (Nehemiah 9:1 vv.) hadden verricht als gevolg van den boet- en bededag, maken (maakten) wij een vast 1) verbond, verplichtten ons in ene formele wederkerige verbintenis tot ene trouwe opvolging der Goddelijke wet, en schrijven schreven het, ondertekenden de schriftelijk ontworpen verbintenis; en onze vorsten, onze Levieten, en onze priesters zullen het verzegelen, of, verzegelden het.

1) In het Hebreeën Amanah. Dit betekent niet alleen vast, maar hier: een vast verbond, een vast verdrag, gelijk het stamverwante Arabisch ook aanduidt. In Nehemiah 11:23 betekent het een decreet.

2) Zij kwamen ten laatste tot het besluit-dat zij wilden terugkeren tot God en tot hunnen plicht, en zij wilden beloven, om steeds de wet des Heren te blijven gehoorzamen. Deze verbintenis geschiedde na ernstige beraadslaging; zij werd beschreven, opdat zij een gedenkteken voor alle eeuwen mocht zijn; zij werd verzegeld, en als een gedenkstuk neergelegd, opdat het tegen hen zou getuigen, indien zij het verbond verbraken. Er werden enige vorsten, priesters en Levieten verkozen, als vertegenwoordigers van de gemeente, om in den naam der gemeente te ondertekenen en te verzegelen. Nu wordt de belofte vervuld aan de Joden, dat, wanneer zij uit hun gevangenschap zonden teruggekeerd zijn, zij zich aan den Heere zouden overgeven in een eeuwig verbond (Jeremiah 50:5 en Isaiah 44:5) "Zij zullen komen, en den Heere toegevoegd worden, met een eeuwig verbond, dat niet zal worden vergeten," en "gene zal met zijn hand schrijven: Ik ben des Heren!".

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Nehemiah 9". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/nehemiah-9.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile